© 2023 - W. Bunnik

>>>

GrammAtikübersicht


























 

Germatik.nl Motorkap Literatuur Vaardigheden Algemeen Idioom

LV

Lijdend voorwerp


1.2.3 HET LIJDEND VOORWERP ((LV)


In het Duits heeft het LV altijd de vierde naamval.


We onderscheiden twee soorten zinnen:


- Actieve of bedrijvende zinnen (A-zin)


- Passieve of lijdende zinnen (B-zin)


Voorbeelden:


Der Busfahrer gibt dem Fahrgast die Karte zurück. (A-zin)


Die Karte wird von dem Busfahrer an den Fahrgast zurückgegeben. (B-zin)


Een A-zin kan omgezet worden in een B-zin met behulp van het werkwoord ‘werden’ (of ‘sein’).

Het O uit de A-zin wordt in de B-zin een zinsdeel dat begint met het voorzetsel ‘von’; het O in de B-zin noemen we in de A- zin LV. In een B-zin staat nooit een LV.


Het LV is ook het antwoord op een vraag:





Je kunt deze vraag ook als controle gebruiken op de regel van de A- en B- zin!


De Wie-vraag heeft te maken met mensen; de Wat-vraag heeft betrekking op dieren of dingen:


(23) Mein Bruder hat fünf Kaninchen. > WAT hat mein Bruder? > fünf Kaninchen


(24) Der Polizist verwarnt den Falschparker. > WIE verwarnt der Polizist? > den Falschparker


(25) Dieses Buch lag in dem Zimmer. > WAT lag dieses Buch? > (geen LV!)


Opmerkingen:


- Een LV begint nooit met een voorzetsel.


- In één zin staat maar één LV.


- Niet in elke zin staat een LV.


- In een zin met een NG staat nooit een LV.


- Een moeilijk woord voor 4e naamval is “accusatief”, in het Duits: der Akkusativ..









Andere talen >>>


(Vind je dit moeilijk, kijk dan op: Redekundig.nl)




Tip: Als je een zin wilt ontleden is de VWO-methode de beste manier om dat te doen. Je gaat:

• eerst op zoek naar VOORZETSELS (“voorzegsels”, ze zeggen voor welke naamval (2, 3 of 4) je moet gebruiken): dit zijn dan meestal bijwoordelijke bepalingen of (soms) voorzetselvoorwerpen; veel voorkomende voorzetsels: an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor, zwischen, mit, nach, nebst, bei, seit, von, zu, zuwider, gemäß, gegenüber, außer, aus, durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang);

• dan op zoek naar WERKWOORDEN met een vaste naamval;

• daarna ga je de resterende onderdelen ONTLEDEN: wat is het gezegde, het onderwerp/naamwoordelijk deel (1e naamval), het lijdend voorwerp (4e naamval), het meewerkend voorwerp (3e naamval), de overige bijwoordelijke bepalingen en tenslotte de bijvoeglijke bepalingen (vaak in de 2e naamval).


Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag: Wie/Wat + WG + O?