© 2023 - W. Bunnik

Literatuurgeschiedenis


























 

Germatik.nl Motorkap VMBO HAVO VWO Literatuur Vaardigheden

Frühes Mittelalter (750-1170)


De literatuur uit deze periode bestaat hoofdzakelijk uit religieuze teksten. Maar er zijn ook resten van de oudgermaanse dichtkunst bewaard gebleven zoals de Merseburger Zaubersprüche en het Hildebrandslied. In dit laatste wordt het gevecht tussen een vader en zijn zoon (die zijn vader niet herkent) beschreven. Het slot ontbreekt, maar uit andere bronnen weten we dat de zoon gedood wordt. De germaanse heldenliederen liepen meestal tragisch af. Een formeel kenmerk is de stafrijm (alliteratie).



Hohes Mittelalter (1170-1300)


Naast de geestelijke dichtkunst ontwikkelt zich onder invloed van het opkomende ridderdom een wereldlijke dichtkunst. Kenmerkend daarvoor zijn de ridderlijke deugden: trouw, moed en zin in avontuur.

Hoofdvertegenwoordigers zijn:

Hartman von Aue (ca. 1160 – ca. 1220) met Erec en Iwein

Wolfram von Eschenbach (ca. 1170 – ca. 1220) met Parzival

Gottfried von Strassburg (ca. 1160 – ca. 1210) met Tristan und Isolde

Het Nibelungenlied, waarvan de schrijver onbekend is, ademt nog geheel de oudgermaanse geest.

De grootste dichter van minneliederen is Walter von der Vogelweide (ca. 1168 – ca. 1228).



Spätes Mittelalter (1300 – 1550)


Door de ontwikkeling van de geldeconomie en de ontdekking van het buskruit verliest het ridderdom aan invloed en wordt het burgerdom belangrijk. De dichtkunst wordt ‘volkskunst’: Volkslied en Meistergesang. Het meest belangrijk uit deze periode is Hans Sachs (1494-1576) met zijn kluchten en vastenavondspelen.



Renaissance, Humanismus, Reformation (1470-1600)


De mens wordt zich bewust van zijn eigen verantwoordelijkheid en ziet de kerk niet meer als enige autoriteit. Wetenschap en ontdekkingsreizen verbreden de horizon van de mens. Men ontdekt de cultuur van de oudheid weer.

Op geestelijk en taalkundig gebied zijn de hervormingen van Martin Luther (1483-1546) doorslaggevend.

Der Ackermann aus Böhmen (ca. 1400) van Johann von Tepl (ca. 1350 – ca. 1414) ziet men algemeen als eerste werk van deze periode.



Barock (1600-1700)


Deze periode kenmerkt zich door haar tegenstellingen: enerzijds een enorme levensvreugde en anderzijds het zich bewust zijn van de vergankelijkheid der dingen. Deze geesteshouding wordt beïnvloed door de godsdienstoorlogen (Dertigjarige oorlog 1618-1648) en de pestepidemieën.

Belangrijke vertegenwoordigers zijn:

A. Gryphius (1616-1664), H.J.Ch. von Grimmelshausen (1622-1676) met zijn schelmenroman Der abenteurliche Simplizissimus (1669)



Aufklärung (1700-1780)


Het credo van deze stroming is: sapere aude! (durf je eigen verstand te gebruiken). De mens moet mondig worden door zich te laten leiden door zijn eigen geweten en niet door traditionele denkwijzen en de kerk. Men is optimistisch: alles is leerbaar en scholing leidt tot een moreel beter handelend mens. Dit optimisme werd gevoed door de stelling van Leibniz (1646-1716): dat wij op de beste van alle denkbare werelden leven. (Hiermee dreef Voltaire in zijn ‘Candide’ de spot.)

De belangrijkste filosoof in deze tijd is Immanuel Kant (1772-1804). Volgens hem is de Aufklärung (Verlichting) het ‘uitstijgen boven de staat van onmondigheid die de mens aan zich zelf te wijten heeft’. Hij keert zich tegen elk dogmatisme (ook van de Aufklärung) en onderzoekt in zijn geschriften zowel de mogelijkheden als de grenzen van het menselijk verstand. Het begin van de Aufklärung staat nog sterk onder invloed van het Franse classicisme met als hoofdvertegenwoordiger J. Ch. Gottsched (1700-1766).

Eén van de bekendste schrijvers is G.E. Lessing (1729-1781). In zijn werken spelen humaniteit en tolerantie een beslissende rol. Voorbeeld hiervan is de ‘Ringparabel’ uit zijn toneelstuk Nathan der Weise: een ring, waaraan de kracht wordt toegeschreven zijn drager een goed mens te laten zijn, wordt steeds door de vader aan die zoon nagelaten, van wie hij het meeste houdt. Een vader die drie zonen heeft, die hem alle drie even lief zijn, laat twee duplicaten maken en geeft elke zoon een ring. Niemand weet meer welke de oorspronkelijke is. De zonen betwisten de echtheid van elkaars ringen en stappen naar de rechter. Deze bepaalt dat hun handelen moet uitwijzen wie de bezitter van de echte ring is. (Met de ringen bedoelde Lessing de drie wereldgodsdiensten: jodendom, christendom en islam.)

Met het toneelstuk Miss Sara Sampson (1755) heeft hij de eerste burgerlijke tragedie in Duitsland geschreven.



Empfindsamkeit, Pietismus (1740-1780)


De eenzijdige nadruk die op het verstand werd gelegd voelde men al gauw als onbevredigend en men liet weer meer het gevoel spreken. Zo ontstonden onder invloed uit Engeland (Sterne en Young) en de middeleeuwse mystiek twee stromingen. die men Empfindsamkeit en Pietismus heeft genoemd. Belangrijkste vertegenwoordigers van deze stromingen zijn M. Claudius (1740-1815) en F.G. Klopstock (1724-1803).



Sturm und Drang (1767-1785)


Deze stroming, plus de daaropvolgende Klassik en Romantik, worden door één kunstenaar gedomineerd, namelijk door Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Hij had zo’n grote invloed op de periode van 1770 tot 1832, dat men ook wel spreekt van de ‘Geist der Goethezeit’. De naam van de stroming werd ontleend aan een toneelstuk van F.M. Klinger, dat eerst Der Wirr-Warr heette, maar door een tijdgenoot omgedoopt werd tot Sturm und Drang.

Behalve dat men de nadruk legt op gevoel en de voorkeur geeft aan natuur boven cultuur (onder invloed van Rousseau), is het idee van de vrijheid doorslaggevend. Niet alleen vrijheid op politiek en godsdienstig gebied, maar vooral in het persoonlijke leven. De mens moet zich vrij en ongehinderd kunnen ontwikkelen. Vooral voor de kunstenaar geldt dat hij zonder gebruikmaking van regels, maar door zijn originaliteit, zijn genie, een kunstwerk tot stand moet laten komen. Het grote voorbeeld wordt Shakespeare, die door J.G. Herder (1744-1803) vertaald werd. Volgens Herder is kunst en poëzie niet het bezit van de geleerden (zoals men in de Aufklärung meende), maar van het gehele volk. Ware en natuurlijke poëzie vindt men volgens hem bij Homerus, Shakespeare en in het volkslied. Hierdoor worden nationale gevoelens aangewakkerd. De Sturm und Drang bestaat uit een groep voornamelijk jonge kunstenaars, die zich verzet tegen de willekeur van de vorsten (zonder direct revolutionair te willen zijn) en tegen maatschappelijke conventies.

J.W. von Goethe (1749-1832): Götz von Berlichingen (1773), het verhaal van de ruwe, maar oprechte en trouwe ridder Götz, die het slachtoffer wordt van intriges en verraad. Clavigo (1774), een verhaal waarin een trouweloze minnaar de dood vindt aan het graf van zijn geliefde.

F. Schiller (1759-1805): Die Räuber (1781), broedertwist. Franz maakt zijn oudere broer Karl zwart bij hun vader, waarna Karl de (‘edele’) leider wordt van een roversbende. Hij komt tot inkeer en levert zich over aan het gerecht. Kabale und Liebe (1784), tragische liefdesrelatie tussen een adellijke jongeman en een meisje van burgerlijke afkomst.

Andere belangrijke werken zijn o.a.: Die Zwillinge (1776) van F.M. Klinger (1752-1831) en Die Soldaten (1776) van J.M.R. Lenz (1751-1792).

Naast de min of meer heldhaftige figuren uit bovenstaande werken, kent men in de Sturm und Drang (onder invloed van de Empfindsamkeit) de zwakke held, die speelbal is van zijn stemmingen (‘himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’) en zich overgeeft aan zelfmedelijden en melancholie (‘Weltschmerz’). Zo’n type is de hoofdfiguur uit de briefroman Die Leiden des jungen Werther(s) (1774) van Goethe. Deze sterk autobiografische roman gaat over een driehoeksverhouding tussen Lotte, Albert en de zeer gevoelige Werther. Lotte en Albert zijn verloofd, en gebukt gaand onder de uitzichtloosheid van zijn liefde pleegt Werther zelfmoord.

Geliefd thema in deze periode is ook de tragiek van de ongehuwde moeder, die onder druk van de maatschappelijke opvattingen haar kind vermoordt en daarna zelf veroordeeld wordt. Voorbeeld hiervan zijn Die Kindermörderin (1776) van H.L. Wagner (1747-1779) en de Gretchentragödie uit de Faust I van Goethe.



Klassik (1786-1805)


Deze stroming kan men als een synthese van Aufklärung en Sturm und Drang zien. Het doel is een harmonie te vinden tussen verstand en gevoel, tussen wat men moet doen (Pflicht) en wat men wil doen (Neigung). Centraal staat het ideaal van de ‘allesverzoenende menselijkheid’, de humaniteit. De hoogste vorm van vrijheid vindt de mens daarin, dat hij zichzelf grenzen stelt (In der Beschränktheit zeigt sich der Meister). De filosofische basis voor dit idealisme vormen de werken van I. Kant (1724-1804). In zijn Kritik der reinen Vernunft (1781) twijfelt hij eraan of het wel mogelijk is de werkelijkheid te zien zoals deze ook is (das Ding-an-sich). In Kritik der praktischen Vernunft (1788) stelt hij, dat de mens zijn handelen vrijwillig moet onderwerpen aan een zedelijke norm (kategorischer Imperativ). In Kritik der Urteilskraft (1790) ontvouwt Kant zijn ideeën op het gebied van de esthetica, waarin hij de Griekse kunst tot ‘eeuwig’ voorbeeld stelt.

Ook J.J. Winckelmann (1717-1768) draagt met zijn kwalificatie van de Griekse kunst als ‘edle Einfalt und stille Größe’ ertoe bij, dat men in haar de hoogst bereikbare vorm van kunst ziet.

Deze periode wordt door twee schrijvers gedragen: J.W. von Goethe (1749-1832) en F. Schiller (1759-1805). Hun vriendschap duurde van 1794 tot de dood van Schiller in 1805 en was voor beiden zeer vruchtbaar. Door hun werken beleefde de Duitse literatuur rond 1800 een hoogtepunt.

Het meest bekende werk van Goethe is ongetwijfeld Faust (deel I, 1806; deel II, 1831), waar hij zijn hele leven aan gewerkt heeft. Hoofdfiguur is de geleerde Faust, die door zijn niet te stillen honger naar kennis een verbond met de duivel aangaat. Als zijn honger gestild is en hij de woorden ‘Verweile Augenblick, du bist so schön’ zegt, zal zijn ziel aan de duivel Mephisto vervallen. Gretchen, een jong onschuldig meisje voor wie Faust, na een verjongingskuur, liefde heeft opgevat, wordt slachtoffer van dit pact (Gretchentragödie). Faust houdt stand en in het tweede (moeilijk te interpreteren) deel vindt hij verlossing (‘Wer immer strebend sich bemüht, den können wir erlösen’).

Naast vele gedichten en ballades schreef Goethe nog de volgende belangrijke werken van de klassieke periode:

Iphigenie auf Tauris (1787), een toneelstuk dat hij in 1779 in proza schreef en na zijn plotselinge reis naar Italië (in 1786) in verzen heeft herschreven. In dit werk vindt het humaniteitsideaal zijn hoogtepunt.

Egmont (1788) behandelt het tragische lot van de Nederlandse vrijheidsstrijder graaf van Egmont.

Torquato Tasso (1790) toont deze Italiaanse dichter in het spanningsveld van zijn kunstenaarschap en zijn omgeving. Behalve deze toneelstukken voltooide Goethe ook nog een roman: Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795).

Schiller had als historicus een voorliefde voor historische thema’s, getuige zijn toneelstukken Wallenstein (1798), Maria Stuart (1800) en Die Jungfrau von Orleans (1801). Zijn bekendste toneelstuk is Wilhelm Tell (1804), dat de niet-historische Tell, een Zwitserse vrijheidsheld, tot onderwerp heeft. Schiller is in zijn werken (ook in de gedichten) meer belerend, moraliserend dan Goethe. Zijn opvoedkundige bedoelingen springen meer in het oog.

Twee schrijvers die men noch bij de Klassik, noch bij de volgende stroming de Romantik kan indelen, zijn F. Hölderlin (1770-1843) en H. von Kleist (1777-1811). Hölderlin was een groots dichter, die zijn vormvoorbeelden uit de Griekse literatuur haalde. Tragisch is dat hij meende het oude Griekenland in zijn tijd te kunnen laten herleven, een streven dat tot zijn krankzinnigheid leidde.

Heinrich von Kleist is eveneens een tragische figuur. Hij schreef schitterende verhalen en toneelstukken in een zeer bijzondere stijl. Maar in zijn tijd oogstte hij niet het succes dat hij verwachtte en dat leidde, mede door de studie van de filosofie van Kant (kategorischer Imperativ), tot zelfmoord in 1811.



Romantik (1785-1830)


De romantiek is een vlucht uit de werkelijkheid, een zoeken naar het oneindige, een hunkeren naar het onbereikbare. Gevoel en fantasie zijn de sleutelwoorden. Men idealiseert de middeleeuwen als een tijd waarin de mensen gelukkiger leefden, meer verbonden waren met de natuur. De romanticus ziet de natuur als een spiegel van zijn innerlijk, zij heeft een magische invloed op de mens. Geliefde genres zijn het sprookje, de novelle en de lyriek.

De vroege romantiek is meer theoretisch ingesteld met schrijvers als Novalis (1772-1801) en L. Tieck (1773-1853). De latere romantiek is veel productiever. Er worden sprookjes verzameld door A. von Arnim (1781-1831) en C. von Brentano (1779-1842) onder de titel Des Knaben Wunderhorn (1806) en door de gebroeders Grimm (Jacob, 1785-1863 en Wilhelm, 1786-1859) worden de nu wereldberoemde Kinder- und Hausmärchen (1812) uitgegeven.

J. von Eichendorf (1788-1857) schreef het meest gelezen werk uit de romantiek, Aus dem Leben eines Taugenichts (1826).

Een markant schrijver is E.T.A. Hoffmann (1776-1822). In zijn verhalen en romans wordt de mens door demonische krachten geleid en verleid. Zijn werk was van grote invloed op de Amerikaanse schrijver E.A. Poe. Das Fräulein von Scudérie (1819) is een soort detectiveverhaal over een goudsmid, die zijn opdrachtgevers vermoordt, omdat hij geen afstand kan doen van zijn werkstukken. Die Elixiere des Teufels (1815) is het verhaal van een monnik, die door zijn hartstocht een misdadiger wordt.

Na de Romantik zijn er twee stromingen: Biedermeier en Das junge Deutschland genoemd. De dichters koesteren nog de ideeën en opvattingen van de Klassik en Romantik en houden zich afzijdig van de realiteit. Vertegenwoordigers van Biedermeier (1820-1850) zijn o.a. A. von Droste-Hülshoff (1797-1848), F. Grillparzer (1791-1872), E. Mörike (1804-1875) en A. Stifter (1805-1868).

De vertegenwoordigers van Das Junge Deutschland (1830-1850) zijn politiek geëngageerde jonge schrijvers, die zich tegen de gevolgen van het Wener congres (1815), waar de oude machtsverhoudingen in ere hersteld werden, keren. Geïnspireerd door de Julirevolutie van 1830 in Parijs, keert men zich tegen iedere vorm van onderdrukking en beknotting. Men eist een grondwet en vrijheid van meningsuiting en neemt de strijdkreten van de Franse Revolutie (liberté, egalité et fraternité) over.

Heinrich Heine (1797-1856) is bekend geworden door zijn romantische gedichtenbundel Buch der Lieder (1827), waarin Die Lorelei. Zijn latere werk en het feit dat hij zich in 1831 in Parijs vestigde om de censuur te ontlopen, maakten dat hij in Duitsland geliefd werd. In zijn reisverhalen (Die Harzreise, 1826; Deutschland, Ein Wintermärchen, 1844) geeft hij onverholen kritiek op personen en sociale en politieke misstanden. Maar ondanks die kritiek heeft hij in zijn werk steeds zijn liefde voor Duitsland laten blijken.

Een echte revolutionair is Georg Büchner (1813-1837). Als student was hij lid van een radicale vrijheidsbeweging. In zijn Der Hessische Landbote (1834) komt hij op voor de onderdrukten in Hessen en moet, om aan arrestatie te ontsnappen, naar Straatsburg vluchten. Daar studeert hij af. Verdere werken zijn Dantons Tod (1835), drama van een Franse revolutionair, die gelaten zijn einde aanvaardt. Woyzeck (1837), het eerste sociale drama in de Duitse literatuur en Lenz (1839), een verhaal over de Sturm und Drang-dichter J.M.R. Lenz (1751-1792), die aan een geestesziekte overleed.



Poetischer Realismus (1850-1890)


De voortschrijdende industrialisering en verdere ontwikkeling van de techniek vergroten de welvaart en het nationale bewustzijn van de burgerlijke klasse. Tegelijk verarmen brede lagen van de bevolking door het opkomende kapitalisme. (Marx en Engels: ‘Het communistisch manifest’, 1848). Over het algemeen kijkt men, ondanks veel kritiek op maatschappelijke ontwikkelingen, positief tegen het leven aan. Men kijkt als het ware door een ‘roze bril’ (vandaar ‘poëtisch’ realisme). De geliefde genres in deze tijd zijn de novelle en de roman.

Met name Gottfried Keller (1819-1890) en Theodor Fontane (1819-1898) zijn de optimisten. Laatstgenoemde valt op door zijn beschrijving van de positie van de vrouw in zijn tijd (Cécile, 1886; Irrungen, Wirrungen, 1887; Frau Jenny Treibel, 1892 en Effi Briest; 1894).

Meer pessimistisch ingesteld zijn Theodor Storm (1817-1888), W. Raabe (1831-1910) en W. Busch (1832-1908), die met zijn moraliserende humoristische ‘plaatjes met een praatje’ de grondlegger van de moderne strips genoemd kan worden (Max und Moritz, 1865). Zij staan meer onder invloed van de filosoof A. Schopenhauer (1788-1860), die het leven ziet als een tranendal, waaruit slechts voor korte momenten door de kunst ontsnapt kan worden, of door helemaal niets meer te verlangen (Die Welt als Wille und Vorstellung, 1818 en 1844).

Een schrijver die niet ongenoemd mag blijven is C.F. Meyer (1825-1898). Hij laat zijn verhalen uitsluitend in het verleden spelen (renaissance en reformatie).

Toneel vindt men alleen bij F. Hebbel (1813-1863). In het burgerlijke treurspel Maria Magdalena (1844) leiden burgerlijke bekrompenheid en vals eergevoel tot de ondergang van de hoofdpersoon.



Naturalismus (1880-1900)


De schrijvers uit deze periode zijn zeer sociaal bewogen. Men komt op voor de verdrukten in de maatschappij. Men wil niet ‘mooi’ schrijven, maar de waarheid laten zien. Vandaar dat alles heel precies en gedetailleerd beschreven wordt (Sekundenstil). De naturalisten zien de mens als een product van milieu en erfelijkheid (onder invloed van de erfelijkheidstheorie van Charles Darwin).

Het is vooral de toneelschrijver Gerhard Hauptmann (1862-1946), die in Duitsland triomfen viert. Beïnvloed door E. Zola en H. Ibsen schrijft hij o.a. Vor Sonnenaufgang (1889), Die Weber (1892) en Fuhrmann Henschel (1898).

Een belangrijk filosoof uit deze tijd is F. Nietzsche (1844-1900). In zijn Also sprach Zarathustra (1883) ontwikkelt hij het beeld van de mens als ‘Übermensch’, een hogere trap in de ontwikkeling van de mensheid. Het is een optimistisch en krachtig wezen dat onafhankelijk van de bestaande moraal zijn eigen weg zoekt en in het uiterste geval lachend ten onder gaat. Nietzsche keert zich tegen het christendom, liberalisme, socialisme en de democratie, omdat deze het ‘zwakke’ in de maatschappij beschermen. Hij ziet zijn tijd als één van decadentie en verval.

Wat de roman en het toneel betreft, houdt men zich aan een realistische beschrijvingswijze en er ontstaat, mede onder invloed van de theorieën van Sigmund Freud (1856-1939), wat men is gaan noemen de psychologische roman.

Thomas Mann (1875-1955) staat met zijn debuutroman Buddenbrooks (1901) nog sterk onder invloed van het naturalisme. In zijn latere werk wordt het conflict kunstenaar-burger belangrijk (bijv. Tristan, 1903; Tonio Kröger, 1903; Der Tod in Venedig, 1913). De taak van de kunstenaars is het leven te beschrijven en hij is daardoor niet in staat als een gewoon burger te leven. Na de machtsovername van Hitler vertrekt Mann naar Zwitserland en later naar Amerika. Na de oorlog keert hij naar Zwitserland terug. Hij ontving in 1929 de Nobelprijs voor de literatuur.

Bij Hermann Hesse (1877-1962) speelt het boedhisme een belangrijke rol. Zijn vader was missionaris in Indië en zelf bezoekt hij dat land in 1911. Al zijn personages zijn op zoek naar een innerlijke harmonie. Ook hij ontving de Nobelprijs (1946). (Siddharta, 1922; Der Steppenwolf, 1927; Narziss und Goldmund, 1930; Das Glasperlenspiel, 1943.)

Stefan Zweig (1881-1942) heeft belangstelling voor mensen, die zich in een abnormale geestestoestand (bijv. Schachnovelle, 1942) of in een voor hen beslissend moment in hun leven bevinden (bijv. Sternstunden der Menschheit, 1927). In Die Welt von gestern beschrijft hij de tijd voor 1914, een tijd die ook hij niet kon vergeten. Hij vlucht in 1938 naar Engeland, en woont vanaf 1941 in Brazilië waar hij in 1942 zelfmoord pleegt.

Arthur Schnitzler (1862-1931) schreef romans en toneelstukken. Hij schetst, psychologisch trefzeker, het leven van de gegoede burger en de adel in het decadente Wenen van rond de eeuwwisseling. (Anatol, 1893; Liebelei, 1895; Reigen, 1900; Der Weg ins Freie, 1908.)



Expressionismus (1910-1930)


Deze stroming heeft veel gemeen met de 18de-eeuwse Sturm und Drangbeweging: een eveneens jonge groep kunstenaars keert zich tegen de maatschappelijke orde van dat moment. Men probeert het ‘wezen der dingen’, zoals de kunstenaar dit ervaart, weer te geven en niet uiterlijkheden. Men voorvoelt de dreigende chaos (Eerste Wereldoorlog) en probeert de mensheid dichter bij elkaar te brengen. De ‘ik’-literatuur wordt ‘wij’-literatuur. Zo heeft men in het drama niet meer met individuen te maken, maar met types, vertegenwoordigers van een bepaalde groep zonder individuele eigenschappen (bijv. E. Toller: Masse Mensch, 1920).

Zijn belangrijkste invloed het expressionisme op het gebied van de lyriek. De taal wordt geladen en compact op het pathetische af. Men probeert zich zo gecomprimeerd mogelijk uit te drukken, hetgeen culmineert in de zogenaamde ‘expressionistische schreeuw’. Belangrijke dichters zijn Georg Trakl (1887-1914), Georg Heym (1887-1912), Ernst Stadler (1883-1914), Gottfried Benn (1886-1956) en J.R. Becher (1891-1958).

Als toneelschrijver mag Georg Kaiser (1878-1945) met zijn Die Bürger von Calais (1914), waarin het individu zich opoffert voor het algemene welzijn, niet ongenoemd blijven. Frank Wedekind (1846-1918) kan men, met zijn taboedoorbrekende toneelstukken als Frühlingserwachen (1891); Erdgeist (1895) en Die Büchse der Pandora (1904), als een voorloper van het expressionisme beschouwen.

De belangrijkste romanschrijver uit deze periode is Franz Kafka (1883-1924). Hij wordt gezien als de wegbereider van het surrealisme in de literatuur. Wat hem verbindt met het expressionisme is het ‘vader-zoon’-conflict. Kafka werd als Duitstalige jood in Praag geboren, hetgeen zijn isolement en dat van zijn romanfiguren wellicht zou kunnen verklaren. Het feit dat zijn vader in hem niet de zoon zag, die hij zich gewenst had, veroorzaakte bij Kafka een immens schuldgevoel en een enorm gebrek aan zelfvertrouwen. Tijdens zijn leven publiceerde hij slechts een aantal verhalen en hij verzocht zijn vriend Max Brod dan ook, zijn werk na zijn dood te willen vernietigen, hetgeen Brod gelukkig naliet. In zijn romans en verhalen is de mens steeds aan anonieme machten overgeleverd, waartegen hij zich niet kan verzetten en waartegen hij het moet afleggen. (Die Verwandlung, 1913/15; Der Prozess, 1925; Das Schloss, 1926; Amerika, 1927.)



Neue Sachlichkeit (1918-1933)


Na de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) ontstaat er weer een behoefte aan objectiviteit en een nuchter bekijken van de realiteit. De belangrijkste vertegenwoordigers hiervan zijn Carl Zuckmayer (1896-1977), E.M. Remarque (1898-1970), Erich Kästner (1899-1974) en Hans Fallada (1893-1947).

Op het gebied van het toneel is Bertold Brecht (1898-1956) belangrijk. Hij probeert de toeschouwer zich steeds bewust te laten zijn van zijn eigen situatie en stelling te nemen ten aanzien van hetgeen op het toneel gezegd wordt. Vandaar dat hij zijn toneel ‘episches Theater’ noemt. Hij wil zijn publiek iets leren en tot nadenken dwingen. Om dat te bereiken, bedient hij zich van zogenaamde ‘Verfremdungseffekte’: bijv. door de spanning uit het verhaal weg te nemen door de afloop reeds te vertellen, door gebruik te maken van schelle muziek en zang en door een miniem gebruik van decor. (Dreigroschenoper, 1929; Mutter Courage und ihre Kinder, 1939; Der gute Mensch von Sezuan, 1941; Der kaukasische Kreidekreis, 1948.)



Drittes Reich


Gedurende de heerschappij van het Derde Rijk (1933-1945) werd de Duitse literatuur streng gereguleerd door het nazi-bewind. Schrijvers die zich tegen het regime verzetten, werden achtervolgd, gedetineerd of gedwongen te vluchten. De literaire productie uit deze tijd wordt onderverdeeld in vier hoofdcategorieën:

De "Exilliteratur" omvat werken van auteurs die Duitsland ontvluchtten om aan de nazi-onderdrukking te ontsnappen. Prominente figuren zoals Alfred Döblin, Bertolt Brecht en de Mann-familie zetten vanuit het buitenland hun literaire strijd tegen het fascisme voort.

De "Innere Emigration" vertegenwoordigt schrijvers die in Duitsland bleven en via hun werk subtiel kritiek leverden op het regime. Auteurs als Ernst Wiechert en Werner Bergengruen kozen voor apolitieke thema's of gebruikten symboliek en historische narratieven om hun afkeuring te uiten zonder direct in conflict te komen met de autoriteiten. Ze stonden onder nauw toezicht en liepen risico op vervolging.

De antifascistische verzetsliteratuur was openlijker in haar oppositie tegen het nazibewind. Schrijvers als Jan Petersen en Wolfgang Langhoff documenteerden het verzet en de wreedheden van het regime. Deze werken werden clandestien verspreid vanwege het verbod op openlijke publicatie. Petersens roman "Unsere Straße" en Langhoffs concentratiekamplied "Die Moorsoldaten" zijn kenmerkende voorbeelden van deze ondergrondse literatuur.

De "Blut und Boden"-literatuur diende als propagandamiddel voor de nazi-ideologie. Deze werken promootten antisemitisme, verheerlijkten het zogenaamde Germaanse ras en rechtvaardigden oorlog. Boeken zoals "Volk ohne Raum" van Hans Grimm verdedigden Duitse imperialistische ambities en koloniale expansie. Deze literatuur kenmerkte zich door een afkeer van stedelijkheid, racistische denkbeelden en een geromantiseerd beeld van de Germaanse cultuur, vaak gepresenteerd in bombastische en pathetische taal.



1945 - 1989


Door de nazi-periode verloor Duitsland het contact met de wereldliteratuur en kregen de werken van de geëmigreerde schrijvers (Exilliteratur) pas langzamerhand bekendheid in Duitsland. Men moest proberen op de puinhopen een nieuw Duitsland en een nieuwe literatuur te scheppen.

Deze literatuur draagt dan ook de toepasselijke naam Trümmerliteratur. Hierin probeert men te begrijpen en te verwerken wat er misgegaan is in Duitsland.

Belangrijkste vertegenwoordigers van de Trümmerliteratur zijn:

W. Borchert (1921-1947) met Draußen vor der Tür (1947)

Paul Celan (1920-1970) met o.a. het gedicht Todesfuge (1952).

G. Eich (1907-1972).

Heinrich Böll (1917-1985) o.a. met vroege werken als Der Zug war pünktlich (1949), Und sagte kein einziges Wort (1953), Haus ohne Hüter (1954) en Das Brot der frühen Jahre (1955). Böll verwerft met zijn werk internationale faam met als beloning de Nobelprijs voor literatuur in 1972. Later hekelt hij de materialistische instelling van de Westduitsers in Die schwarzen Schafe (1951) en – hoewel hij zelf gelovig is – het katholicisme in Ansichten eines Clowns (1963). In Die verlorene Ehre der Katharina Blum (1974) stelt hij de verderfelijke invloed van de boulevardpers aan de kaak.

Een groep schrijvers met de naam Gruppe 47 ontmoet elkaar regelmatig en leest uit eigen werk. Daartoe behoren o.a. H.W. Richter (1908 - 1993), A. Andersch (1914-1980), H.M. Enzensberger (1929), S. Lenz (1926 - 2014). Bachmann (1926-1973).



Belangrijke Westduitse schrijvers uit de vorige eeuw zijn nog:


Alfred Döblin (1887-1957) met Berlin Alexanderplatz (1929)

Friedrich Dürrenmatt (1921-1990) met o.a. Der Richter und sein Henker (1952), Der Besuch der alten Dame (1956), Die Physiker (1962), Justiz (1985).

Max Frisch (1911-1991) met o.a. Homo Faber (1957), Biedermann und die Brandstifter (1958), Andorra (1961).

Günter Grass (1927-2015) met o.a. Die Blechtrommel (1959), Katz und Maus (1961), Der Butt (1977), Die Rättin (1986), Im Krebsgang (2002). Hij ontving in 1999 de Nobelprijs voor de literatuur.

Peter Handke (1942) met o.a. Publikumsbeschimpfung (1966), Wunschloses Unglück (1972), Die Angst des Tormanns beim Elfmeter (1970).

Elfriede Jellinek (1946) met o.a. Die Klavierspielerin (1983), Lust (1989).

Benjamin Lebert (1983)  met o.a. Crazy (1999)

Robert Musil (1880-1942) met Die Verwirrungen des Zöglings Törless (1906).

Luise Rinser (1927 - 2002) met o.a. Jan Lobel aus Warschau (1948).

Bernard Schlink (1944) met Der Vorleser (1995).

Patrick Süskind (1949) met Das Parfum (1986).

Brigitte Schwaiger (1949 - 2010) met Wie kommt das Salz ins Meer (1977).

Martin Walser (1927) met Ein fliehendes Pferd (1978).



Schrijvers uit de voormalige DDR:


Jurek Becker (1937 - 1997) met Jakob der Lügner (1976), Der Boxer (1976), Schlaflose Tage (1978).

Stefan Heym (1913 - 2001) met Die richtige Einstellung und andere Erzählungen (1977).

Uwe Johnson (1934-1984) met Mutmassungen über Jakob (1959).

Ulrich Plenzdorf (1934 - 2007) met Die neuen Leiden des jungen W. (1972).

Anna Seghers (1900-1983) met o.a. Das siebte Kreuz (1942), Transit (1944).

Christa Wolf (1929 - 2011) met Der geteilte Himmel (1963), Kassandra (1983), Störfall (1987), Was bleibt (1990).


Postmodernisme (sinds 1989)


Geschiedenis

Na de val van de Berlijnse Muur in 1989, de hereniging van Duitsland en het einde van de Koude Oorlog begon Europa zich onzeker te voelen (Wendeliteratur). Men wist niet echt wat er nu zou gaan gebeuren, want bijna alle eerdere ideologieën en wereldbeelden hadden gefaald. Het resultaat was dat de volgelingen van het postmodernisme, die hun begin in de nieuwe subjectiviteit hadden, een duidelijke lijn trokken onder alle voorgaande waarden. Er was geen enkele vormende macht meer en de auteurs hadden de vrije hand in wat ze wilden schrijven. Zij waren echter van mening dat alles wat ze schreven een citaat was, omdat iemand er al eerder over had geschreven. Dit is een verdere aanwijzing voor de onzekerheid van deze generatie. Om deze reden verliezen grote waardes als liefde, familie en respect hun belang.



De post-1989 literatuur heeft vijf hoofdkenmerken

1. De zoektocht naar de eigen identiteit: de ideeën van de nieuwe subjectiviteit worden voortgezet en de auteurs stellen zich fundamentele vragen zoals wie ben ik, wat doe ik, waar kom ik vandaan.

2.  Herinnering van de 3e generatie (Migrantenliteratur): de auteurs proberen hun eigen verleden te verwerken en manieren te vinden over hoe om te gaan met de lotgevallen van de generatie van hun vaders, de “Gastarbeiter”.

3. Ironie en plezier: het overgrote deel van de postmoderne werken is geschreven om de lezer te vermaken. Ironische en humoristische werken komen dan ook vaak voor en zijn graag gezien binnen deze beweging.

4. Intertekstualiteit: een ander zeer belangrijk element van het postmodernisme is het spel met traditionele patronen, mythen en motieven. De postmoderne teksten zitten vol verwijzingen naar andere werken, traditionele verhaalstijlen, bekende motieven of culturele en historische kennis. Deze toespelingen worden vaak bewust gebruikt, zodat de lezer ze kan opmerken en zich ermee kan vermaken.

5. Meervoudige codering: postmoderne teksten spreken een zeer breed publiek aan, niet alleen omdat ze gemakkelijk te begrijpen en onderhoudend zijn. De bijzondere kunst is om de onderwerpen in de teksten zo te behandelen dat ze zowel voor de leek als voor de expert interessant zijn.


Formele bijzonderheden

Door intertekstualiteit werkt de postmoderne literatuur vaak met referenties, vervreemding en citaten. Een ander kenmerk is dat de auteur de lezer niet vraagt zich te identificeren met de hoofdpersoon. Dit wordt door de schrijver vaak bereikt door een ironisch afstandelijke houding ten opzichte van het verhaal in te nemen. Ook belangrijk is het spel met symmetrie en asymmetrie, evenals de constructie van tegenstellingen.


Christoph Hein (1944 - ) 'Willenbrock' (2000), Jens Sparschuh (1955 - ) 'Zimmerspringbrunnen' (1995), Peter Schneider (1940 - ) 'Eduards Heimkehr' (1999) Uwe Tim (1940 - ) 'Johannisnacht' (1996) en 'Am Beispiel meines Bruders' (2003) en 'Der Freund und der Fremde' (2005), Jana Hensel (1976 - ) 'Zonenkinder' (2002) Claudia Rusch (1971 - ) 'Meine freie deutsche Jugend' (2003) Thomas Brussig (1964 -) ‘Am kürzeren Ende der Sonnenallee’ (1999) en 'Helden wie wir' (1995), Günter Grass (1929 – 2015) ‘Ein weites Feld’ (1995) Ingo Schulze (1962) ‘Wie es leuchtet’ (2004), ‘Neue Leben’ (2005) und ‘Simple Stories’ (2009)  Uwe Tellkamp (1968 -) ‘Der Turm’ (2008) Eugen Ruge (1954 - ) 'In Zeiten des abnehmenden Lichts' (2011) Daniel Kehlmann (1975 -) ‘Die Vermessung der Welt’ (2005) Jenny Erpenbeck  (1967 -)‘Gehen, ging, gegangen’ (2015) Feridun Zaimoĝlu (1964 - ) 'Kanak Sprak' (1995) en ‘Hinterland’ (2009), Osman Tengin (1960 - ) 'Tote essen keinen Döner' (2014)  İmran Ayata (1969) ‘Ruhm und Ruin’ (2015), Wladimir Kaminer (1967) 'Russendisko' (2000) en 'Mein deutsches Junglebuch' (2003), Radek Knapp (1964) 'Herrn Kukas Empfehlungen' (1999), Ilija Trojanow (1965 - ) 'Der Weltensammler' (2006) en 'Macht und Widerstand' (2015), Peter Schneider (1940 - )  'Eduards Heimkehr' (1999) en 'Skylla' (2005), Bernhard Schlink (1944 - ) ‘Der Vorleser’ (1995), Julia Franck (1970 - )  'Die Mittagsfrau' (2007), Christian Kracht (1966 -) 'Faserland' (1995), Sibylle Berg (1962 - ) 'Ein paar Leute suchen das Glück und lachen sich tot' (1997), Benjamin Lebert (1982 - ) 'Crazy' (1999), Florian Illies (1970 - ) ‘Generation Golf’ (2000), Wolfgang Herrndorf (1965-2013) 'Tschick' (2010), Andreas Maier (1967 - )  ‘Wäldchestag’ (2000), Juli Zeh (1974 - ) 'Spieltrieb' (2004) en 'Nullzeit' (2012), Judith Herrmann (1970 - ) 'Sommerhaus, später' (1998) en  'Aller Liebe Anfang' (2014), Lutz Seiler (1963 - ) 'Kruso' (2014), Karen Köhler (1974 - ) 'Wir haben Raketen geangelt' (2014), Kristine Bilkau (1974 - ) 'Die Glücklichen' (2015), Alex Capus (1961 - ) ‘Fast ein bisschen Frühling’ (2002), Charlotte Roche (1978 - ) 'Feuchtgebiete' (2008), Timur Vermes (1967 - )  'Er ist wieder da' (2012), 'Das Pubertier' (2014), Jan Weiler (1967), 'Passagier 23'  (2014), Sebastian Fitzek (1971), 'Der Überläufer' (2016), Siegfried Lenz (1926-2014), 'Die Entscheidung' (2016), Charlotte Link (1963), 'Das Paket' (2017) Sebastian Fitzek (1971), 'Muttertag' (2019), Nele Neuhaus (1967), 'Das Geschenk' (2020), Sebastian Fitzek (1971), 'Über Menschen' (2021), Juli Zeh (1974), 'In ewiger Freundschaft' (2022), Nele Neuhaus (1967)





Lesen gefährdet die Dummheit!




Links:

• 100 gute Bücher

• Duitsland Instituut

• Geschiedenis van de Duitse literatuur

• Lekturehilfe.de

• Kulturgeschichte

• Liedernet

• Literaturepochen im Überblick

• Literaturhandbuch

• Literaturwelt

• MW Sommer

• One more library

• Pohlw

• Rossipotti

• Schulportal

• Verbrannte Dichter

• Was ist Literatur

• Wikiwand

• Wikiwijs



Spiegel Top 100 - Oktober 2024


1. Thomas Mann: Der Zauberberg (1924)  

   Een roman over de filosofische en ideologische discussies van patiënten in een sanatorium in de Zwitserse Alpen.

2. Franz Kafka: Das Schloß (1926)  

   Een surrealistisch verhaal over bureaucratie en macht, waarin landmeter K. probeert toegang te krijgen tot een mysterieus kasteel.

3. B. Traven: Das Totenschiff (1926)  

   Het avontuur van een stateloze zeeman die na de Eerste Wereldoorlog door Europa zwerft en op een gevaarlijk schip terechtkomt.

4. Klaus Mann: Der fromme Tanz (1926)  

   Een vroege coming-out roman over een jonge man die zijn seksuele identiteit ontdekt in het Berlijn van de jaren 1920.

5. Arthur Schnitzler: Traumnovelle (1926)  

   Een verhaal over seksuele verlangens en geheimen binnen een huwelijk, dat zich afspeelt in het Wenen van de fin de siècle.

6. Arnold Zweig: Der Streit um den Sergeanten Grischa (1927)  

   Een roman over de willekeur en bureaucratie tijdens de Eerste Wereldoorlog, met een Russische krijgsgevangene als slachtoffer.

7. Hans Henny Jahnn: Perrudja (1927)  

   Een complexe, poëtische roman over een natuurliefhebber die de cultuur van de westerse beschaving afwijst.

8. Alfred Döblin: Berlin Alexanderplatz (1929)  

   Een grootstedelijke roman over Franz Biberkopf, een man die probeert te overleven in het chaotische Berlijn van de jaren 1920.

9. Vicki Baum: Menschen im Hotel (1929)  

   Een roman over het leven en de lotgevallen van vijf personages in een luxehotel in Berlijn, vol humor en tragiek.

10. Edlef Köppen: Heeresbericht (1930)  

   Een aangrijpend verslag van de Eerste Wereldoorlog door de ogen van een Duitse soldaat die uiteindelijk de oorlog afwijst.

11. Joseph Roth: Hiob (1930)  

   Een roman over een orthodoxe joodse leraar die geconfronteerd wordt met verlies en beproevingen, gebaseerd op het bijbelse verhaal van Job.

12. Robert Musil: Der Mann ohne Eigenschaften (1930/1933)  

   Een filosofische roman over het leven van een man zonder duidelijke identiteit in een maatschappij die op instorten staat.

13. Hermann Broch: Die Schlafwandler (1931–32)  

   Een trilogie die de morele en sociale aftakeling van Europa in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog beschrijft.

14. Irmgard Keun: Das kunstseidene Mädchen (1932)  

   Een luchtige en tragische roman over een jonge vrouw die in het Berlijn van de Grote Depressie op zoek is naar geluk.

15. Friedrich Glauser: Matto regiert (1936)  

   Een detectiveverhaal dat zich afspeelt in een psychiatrische inrichting, geschreven door een auteur met persoonlijke ervaring in inrichtingen.

16. Ödön von Horváth: Jugend ohne Gott (1937)  

   Een roman over een leraar die zich verzet tegen de militarisering van de jeugd in een totalitair regime.

17. Anna Seghers: Transit (1944)  

   Een verhaal over vluchtelingen die in Marseille vastzitten tijdens de Tweede Wereldoorlog, op zoek naar uitreisvisa.

18. Ludwig Hohl: Die Notizen (1944/1954)  

   Een filosofische verzameling van aforismen en fragmenten, geschreven in afzondering en later erkend als literair meesterwerk.

19. Hans Fallada: Jeder stirbt für sich allein (1947)  

   Een op feiten gebaseerd verhaal over een echtpaar dat tijdens de nazi-periode verzet pleegt door anonieme brieven te schrijven.

20. Ilse Aichinger: Die größere Hoffnung (1948)  

   Een roman over een halfjoods meisje dat tijdens de Holocaust de verschrikkingen van oorlog en vervolging ondergaat.

21. Walter Benjamin: Berliner Kindheit um 1900 (1950)  

   Poëtische herinneringen aan de jeugd van Benjamin in Berlijn, geschreven met melancholische reflecties op verlies.

22. Gabriele Tergit: Effingers (1951)  

   Een familie-epos over de opkomst en ondergang van een joodse familie in Berlijn gedurende de 19e en 20e eeuw.

23. Heimito von Doderer: Die Strudlhofstiege (1951)  

   Een roman over het Wenen van vóór de Eerste Wereldoorlog, vol sociaal drama en complexe menselijke relaties.

24. Friedrich Dürrenmatt: Der Richter und sein Henker (1952)  

   Een filosofische misdaadroman over de jacht van een stervende detective op een criminele meesterbrein.

25. Wolfgang Koeppen: Das Treibhaus (1953)  

   Een politieke roman over de naoorlogse Duitse Republiek en de corruptie en hypocrisie binnen de politieke elite.

26. Heinrich Böll: Doktor Murkes gesammeltes Schweigen (1955)  

   Een satirische verhalenbundel over de absurditeit en leegte van het naoorlogse Duitsland.

27. Martin Walser: Ehen in Philippsburg (1957)  

   Een kritische roman over het materialisme en de morele leegte van de naoorlogse Duitse samenleving.

28. Arno Schmidt: KAFF auch Mare Crisium (1960)  

   Een experimentele roman die taalspel en poëtische beschrijvingen gebruikt om het leven in een Duits dorp weer te geven.

29. Carl Merz/Helmut Qualtinger: Der Herr Karl (1961)  

   Een satirische monoloog over een Oostenrijkse opportunist die zijn leven tijdens de nazi-tijd en naoorlogse jaren beschrijft.

30. Ingeborg Bachmann: Das dreißigste Jahr (1961)  

   Een reeks korte verhalen die de overgang van jeugd naar volwassenheid en de existentiële worstelingen die daarmee gepaard gaan onderzoeken.

31. Marlen Haushofer: Die Wand (1963)  

   Een vrouw wordt door een onzichtbare muur afgesneden van de beschaving en moet zien te overleven in de natuur.

32. Ernst Weiß: Ich – der Augenzeuge (1963)  

   Een ooggetuigenverslag van de opkomst van Hitler en de gebeurtenissen rond de Eerste Wereldoorlog.

33. Fritz Rudolf Fries: Der Weg nach Oobliadooh (1966)  

   Een roman die de vrijheid en rebellie van jonge jazzliefhebbers in het Oost-Duitsland van de jaren 1960 verkent.

34. Hubert Fichte: Die Palette (1968)  

   Een roman over de kunstscene en het uitgaansleven in het Hamburg van de jaren 1960.

35. Jurek Becker: Jakob der Lügner (1969)  

   Een man in een joods getto tijdens de Tweede Wereldoorlog verzint hoopvolle berichten over de bevrijding om zijn medebewoners te troosten.

36. Kurt Kusenberg: Gesammelte Erzählungen (1969)  

   Een verzameling absurde en humoristische korte verhalen waarin de werkelijkheid vaak op losse schroeven komt te staan.

37. Uwe Johnson: Jahrestage (1970–1983)  

   Een vierdelige roman over een Duitse vrouw die haar leven en de politieke gebeurtenissen van de 20e eeuw overdenkt.

38. Walter Kempowski: Tadellöser & Wolff (1971)  

   Een semi-autobiografische roman over het leven van een Duitse familie tijdens de Tweede Wereldoorlog.

39. Peter Handke: Wunschloses Unglück (1972)  

   Een intiem werk over het leven en de zelfmoord van Handkes moeder, met reflecties op het sociale milieu waarin ze leefde.

40. Ulrich Plenzdorf: Die neuen Leiden des jungen W. (1973)  

   Een moderne hervertelling van Goethes Werther, geplaatst in het Oost-Duitsland van de jaren 1970.

41. Brigitte Reimann: Franziska Linkerhand (1974)  

   Een roman over een jonge architect die worstelt met liefde en idealen in het socialistische systeem van de DDR.

42. Peter Weiss: Die Ästhetik des Widerstands (1975–1981)

   Een epische roman over de strijd van de arbeidersbeweging tegen het fascisme, verweven met kunstgeschiedenis.

43. Elias Canetti: Die gerettete Zunge (1977)  

   Een autobiografische roman over Canetti's jeugd in Bulgarije en Oostenrijk, en de invloed van zijn familie op zijn leven.

44. Bernward Vesper: Die Reise (1977)  

   Een experimentele roman over Vespers relatie met Gudrun Ensslin, en zijn opvoeding als zoon van een nazi-schrijver.

45. Maxie Wander: Guten Morgen, du Schöne (1977)  

   Een verzameling interviews met vrouwen in de DDR, waarin zij vertellen over hun levens, verlangens en worstelingen.

46. Hermann Lenz: Tagebuch von Überleben und Leben (1978)  

   Een autobiografische roman die het leven van de auteur en de naoorlogse geschiedenis van Duitsland vastlegt.

47. Jean Améry: Charles Bovary, Landarzt (1978)  

   Een essayistische roman die het leven van de echtgenoot van Madame Bovary onderzoekt en de morele keuzes van het personage onthult.

48. Christa Wolf: Kein Ort. Nirgends (1979)  

   Een introspectieve roman waarin twee eenzame zielen elkaar ontmoeten en reflecteren op hun leven en de wereld om hen heen.

49. Günter Grass: Das Treffen in Telgte (1979)  

   Een historische roman over een fictieve ontmoeting van Duitse schrijvers tijdens de Dertigjarige Oorlog.

50. Max Frisch: Der Mensch erscheint im Holozän (1979)  

   Een filosofische roman over een oude man die zich voorbereidt op het einde van zijn leven en de dreiging van de ondergang van de beschaving.

51. Botho Strauß: Paare, Passanten (1981)  

   Een reeks reflecties en fragmenten over menselijke relaties en de moderne samenleving, geschreven in een poëtische en afstandelijke stijl.

52. Roland M. Schernikau: Kleinstadtnovelle (1980)  

   Een coming-out verhaal over een jonge homoseksuele jongen in een conservatieve kleine stad in West-Duitsland.

53. Alfred Andersch: Der Vater eines Mörders (1980)  

   Een novelle over de tirannieke vader van Heinrich Himmler, die zijn leerlingen onderdrukt en de psychologische gevolgen daarvan voor zijn zoon.

54. Wolfgang Hildesheimer: Marbot (1981)  

   Een fictieve biografie over een kunsthistoricus uit de 19e eeuw, die op subtiele wijze thema’s van kunst, psychoanalyse en realiteit verkent.

55. Franz Fühmann: Vor Feuerschlünden (1982)

   Een autobiografische roman waarin Fühmann zijn worstelingen met het fascisme en het socialisme, en zijn bewondering voor Georg Trakl, beschrijft.

56. Rainald Goetz: Irre (1983)  

   Een roman over de waanzin van de moderne samenleving, gezien door de ogen van een jonge arts in de psychiatrie.

57. Elfriede Jelinek: Die Klavierspielerin (1983)

   Een roman over de destructieve relatie tussen een pianolerares en haar dominante moeder, en haar sadomasochistische verhouding met een student.

58. Thomas Bernhard: Holzfällen (1984)  

   Een satire op de Weense kunstwereld, waarin de verteller een diner bijwoont met acteurs, kunstenaars en intellectuelen, terwijl hij vol minachting op hen neerkijkt.

59. Jörg Fauser: Rohstoffe (1984)

   Een autobiografische roman over de wilde jaren van een jonge schrijver in de jaren 1960 en 1970, vol met drugs, anarchie en mislukte idealen.

60. Volker Braun: Hinze-Kunze-Roman (1985)  

   Een satirische roman over de relatie tussen een chauffeur en zijn baas, een partijfunctionaris in de DDR, waarin de grenzen van macht en onderdrukking worden verkend.

61. Werner Steinberg: Die Mördergrube (1986)  

   Een roman over het leven in de DDR, gezien door de ogen van een kunstenaar die de politieke repressie probeert te overleven.

62. Christoph Ransmayr: Die letzte Welt (1988)  

   Een moderne herinterpretatie van Ovidius' Metamorfosen, waarin een man in een verlaten stad naar de verbannen Ovidius zoekt.

63. Veza Canetti: Die gelbe Straße (1990)  

   Een verzameling verhalen over de bewoners van een joodse wijk in Wenen tijdens de jaren 1930, waarin de sociale ongelijkheid en onderdrukking centraal staan.

64. Ruth Klüger: weiter leben (1992)

   Een autobiografie over Klügers jeugd in concentratiekampen en haar leven na de oorlog, geschreven met een scherpe, analytische blik op herinnering en trauma.

65. Heiner Müller: Krieg ohne Schlacht (1992)  

   Een autobiografische roman waarin Müller reflecteert op zijn leven als toneelschrijver en zijn ervaring in de DDR.

66. Christian Kracht: Faserland (1995)  

   Een nihilistische road novel over een jongeman die door Duitsland en Zwitserland reist, op zoek naar betekenis in een oppervlakkige wereld.

67. Marcel Beyer: Flughunde (1995)  

   Een roman over de laatste dagen van nazi-Duitsland, verteld door de ogen van een geluidstechnicus die betrokken is bij de familie van Joseph Goebbels.

68. Feridun Zaimoglu: Kanak Sprak (1995)

   Een verzameling fictieve monologen van jongeren met een migratieachtergrond in Duitsland, die hun leven en identiteit in rauwe, straattaal beschrijven.

69. W.G. Sebald: Austerlitz (2001)  

   Een melancholische roman over een man die, na als kind aan de Holocaust te zijn ontsnapt, zijn verleden en verloren familie probeert te herontdekken.

70. Emine Sevgi Özdamar: Seltsame Sterne starren zur Erde (2003)  

   Een autobiografische roman over de ervaringen van een Turkse actrice in het West-Berlijn van de jaren 1970, waar zij werkt in de theaterwereld.

71. Uwe Timm: Am Beispiel meines Bruders (2003)  

   Een autobiografische roman waarin Timm het leven van zijn oudere broer, die in de Waffen-SS vocht, probeert te begrijpen en te verwerken.

72. Alexander Kluge: Chronik der Gefühle (2004)  

   Een monumentaal werk waarin Kluge de geschiedenis van emoties in de 20e eeuw verkent, verweven met persoonlijke en historische verhalen.

73. Terézia Mora: Alle Tage (2004)  

   Een roman over een man die worstelt met taal, identiteit en vervreemding, terwijl hij zijn plek in een chaotische wereld probeert te vinden.

74. Christoph Hein: Landnahme (2004)  

   Een roman over een Oost-Duitse vluchteling die zich na de Tweede Wereldoorlog probeert aan te passen in een vijandige samenleving.

75. Kathrin Röggla: wir schlafen nicht (2004)  

   Een satirische roman over het hectische leven van consultants in de neoliberale zakenwereld van de vroege 21e eeuw.

76. Ulrich Peltzer: Teil der Lösung (2007)  

   Een roman over een journalist die in Berlijn onderzoek doet naar politiek activisme, terwijl hij zelf worstelt met zijn plaats in de maatschappij.

77. Karen Duve: Taxi (2008)  

   Een verhaal over een jonge vrouw die werkt als taxichauffeur in Hamburg en haar excentrieke passagiers en persoonlijke struggles beschrijft.

78. Herta Müller: Atemschaukel (2009)  

   Een roman over de deportatie van een jonge Duitser uit Roemenië naar een Sovjet-werkkamp, gebaseerd op de ervaringen van de dichter Oskar Pastior.

79. Judith Schalansky: Atlas der abgelegenen Inseln (2009)  

   Een prachtig geïllustreerde atlas die de geschiedenis en het mysterie van vijftig afgelegen eilanden beschrijft.

80. Friederike Mayröcker: ich bin in der Anstalt (2010)  

   Een fragmentarisch werk over verlies, literatuur en muziek, waarin de auteur reflecteert op haar leven en de dood van haar moeder.

81. Sibylle Lewitscharoff: Blumenberg (2011)  

   Een filosofische roman over een beroemde filosoof die op mysterieuze wijze bezoek krijgt van een onzichtbare leeuw.

82. Olga Grjasnowa: Der Russe ist einer, der Birken liebt (2012)  

   Een roman over een jonge vrouw uit Azerbeidzjan die in Duitsland worstelt met haar identiteit en verlies.

83. Jonas Lüscher: Frühling der Barbaren (2013)  

   Een satire over de val van de financiële wereld, gezien door de ogen van een Zwitserse consultant tijdens een bruiloft in Tunesië.

84. Wolfgang Herrndorf: Arbeit und Struktur (2013)  

   Het dagboek van Herrndorf, geschreven nadat hij de diagnose van een terminale hersentumor kreeg, waarin hij zijn naderende dood beschrijft.

85. Ulrike Edschmid: Das Verschwinden des Philip S. (2013)  

   Een roman over de liefde en het verlies van een man die betrokken was bij de linkse terreurbeweging in de jaren 70.

86. Lutz Seiler: Kruso (2014)  

   Een verhaal over de val van de DDR en het isolement op het eiland Hiddensee, waar de hoofdpersoon zijn toevlucht zoekt.

87. Katja Petrowskaja: Vielleicht Esther (2014)  

   Een autobiografische zoektocht naar de joodse familiegeschiedenis van de auteur, tegen de achtergrond van de Holocaust en de Sovjet-Unie.

88. Nino Haratischwili: Das achte Leben (Für Brilka) (2014)  

   Een epische roman over de geschiedenis van een Georgische familie gedurende de 20e eeuw, vol trauma's en onderdrukking.

89. Clemens J. Setz: Die Stunde zwischen Frau und Gitarre (2015)  

   Een complexe roman over een jonge vrouw die in een zorginstelling werkt en betrokken raakt bij een sinistere relatie tussen twee mannen.

90. Barbara Honigmann: Chronik meiner Straße (2015)  

   Een roman over het leven in een multiculturele wijk in Straatsburg, gezien door de ogen van de schrijfster.

91. Raoul Schrott: Erste Erde Epos (2016)  

   Een ambitieus werk dat de geschiedenis van de aarde en de mensheid vertelt, met wetenschappelijke en poëtische overwegingen.

92. Philipp Weiss: Am Weltrand sitzen die Menschen und lachen (2018)  

   Een vijfdelige roman over de ondergang van de mensheid, van de Parijse Commune tot een aardbeving in Japan in 2011.

93. Saša Stanišić: Herkunft (2019)  

   Een autobiografische roman over identiteit, migratie en herinneringen, geschreven met humor en tederheid.

94. Dorothee Elmiger: Aus der Zuckerfabrik  

   Een fragmentarische roman over kapitalisme, kolonialisme en de rol van suiker in de wereldgeschiedenis.

95. Leif Randt: Allegro Pastell (2020)  

   Een hedendaagse roman over een jonge liefdesrelatie, geschreven met scherpe observaties over de millennial-generatie.

96. Helga Schubert: Vom Aufstehen (2021)  

   Een autobiografische vertelling over het leven van Schubert, met reflecties op haar relatie met haar moeder en het leven in Oost-Duitsland.

97. Antje Rávik Strubel: Blaue Frau (2021)  

   Een roman over trauma, geweld en identiteit, waarin een vrouw in dialoog treedt met een mysterieuze blauwe figuur.

98. Fatma Aydemir: Dschinns (2022)  

   Een roman over een Turks-Duitse familie die worstelt met geheimen en trauma's terwijl ze in Duitsland en Turkije leven.

99. Raphaela Edelbauer: Die Inkommensurablen (2023)  

   Een roman over de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog, gezien door de ogen van drie verschillende personages.

100. Clemens Meyer: Die Projektionen (2024)  

   Een roman die de massamoorden van de Joegoslavische oorlog en de productie van de 'Winnetou'-films verweeft in een episch verhaal over nationalisme en geweld.