Al deze woorden hebben meerdere betekenissen. De meest voorkomende betekenis vind je hier:
aan de hand - los
aan hebben - anhaben
aan voorkant - vorn
aan zijn - an sein
aanbevelen - empfehlen
aanbeveling - Empfehlung, die (-en)
aanbieden - anbieten
aanbod - Angebot, das (-e)
aandacht - Aufmerksamkeit, die (-en)
aandoen - anziehen
aangaan - angehen
aangetekende brief - Einschreiben, das (-)
aanhanger - Fan, der (-s)
aanhef - Anrede, die (-n)
aankomen - ankommen
aankomen - zunehmen
aankomst - Ankunft, die ("-e)
aankondigen - bekanntgeben
aankondiging - Ansage, die (-n)
aankondiging - Durchsage, die (-n)
aankondiging - Kündigung, die (-en)
aankoop - Kauf, der ("-e)
aanmaning - Mahnung, die (-en)
aannemen - einstellen
aanraken - anfassen
aansteken - anzünden
aansteker - Feuerzeug, das (-e)
aantekening - Notiz, die (-en)
aantrekkelijk - hübsch
aanvankelijk - anfangs
aanvragen - beantragen
aanwezig - anwesend
aanzetten - einschalten
aardappel - Kartoffel, die (-n)
aarde - Erde, die (-n)
aardig - nett
abonnement - Abonnement, das (-s)
abrikoos - Aprikose, die (-n)
accepteren - annehmen,
accommodatie - Unterkunft, die ("-e)
ach - ach
achter - hinten
achter - hinter
achter - hinterher
achteruit - rückwärts
acteur - Schauspieler, der (-)
actie - Aktion, die (-en)
actief - aktiv
activiteit - Aktivität, die (-en)
activiteit - Tätigkeit, die (-en)
actueel, recent - aktuell
ademen - atmen
administratie - Verwaltung, die (-en)
adres - Adresse, die (-n)
advertentie - Anzeige, die (-n)
advies - Beratung, die (-en)
advies - Rat, der ("-e)
advies - Ratschlag, der ("-e)
adviseren - beraten
advocaat - Anwalt, der ("-e)
advocaat - Rechtsanwalt, der ("-e)
afdeling - Abteilung, die (-en)
afdrogen - abtrocknen
afdruk - Druck, der ("-e)
afgeven - abgeben
afhalen, ophalen - abholen
afhangen - abhängen
afhankelijk - abhängig
aflevering - Folge, die (-n)
afmelden - abmelden
afrit - Ausfahrt, die (-en)
afscheid nemen - sich verabschieden
afslaan - abbiegen
afsluiten, voltooien - abschließen
afsluiting, voltooiing - Abschluss, der ("-e)
afspraak - Termin, der (-e)
afspreken - abmachen
afspreken - verabreden, sich
afstand - Entfernung, die (-en)
afstand - Strecke, die (-n)
afstandsbediening - Fernbedienung, die (-en)
afstemmen - abstimmen
afval - Abfall, der ( "-e)
afvalbak - Mülleimer, der (-)
afwas - Geschirr, das (-e)
afwezig - abwesend
afzender - Absender, der (-)
agentschap - Agentur, die (-en)
airconditioning - Klimaanlage, die (-n)
al - schon
alarm - Alarm, der (-e)
alcohol - Alkohol, der (-e)
alfabet - Alphabet, das (-e)
algemeen - allgemein
alinea - Abschnitt, der (-e)
alleen - allein
alleen - einzeln
alleen - nur
alleen (maar) - bloß
alleenstaand - ledig
alsjeblieft - bitte
alternatief - alternativ
altijd - immer
ambtenaar - Beamte, der (-n)
ambulance - Krankenwagen, der (-)
amuseren - amüsieren, sich
analyseren - analysieren
ander - ander
anders - sonst
angst - Angst, die ("-e)
ansichtkaart - Postkarte, die (-n)
antwoorden - Antwort, die (-en)
antwoorden - antworten
apotheek - Apotheke, die (-n)
apparaat - Apparat, der (-e)
apparaat - Gerät, das (-e)
appartement - das Apartment, -e
appel - Apfel, der (")
arm - arm
arm (lichaamsdeel) - Arm, der (-e)
arresteren - verhaften
artiest - Künstler, der (-)
asiel - Asyl, das (-e)
attent - aufmerksam
auteur - Autor, der (-en)
auto - Auto, das (-s)
auto - PKW, der (-s)
autobaan - Autobahn, die (-en)
automaat - Automat, der (-en)
automatisch - automatisch
autoriteit - Behörde, die (-n)
avond - Abend, der (-e)
azijn - Essig, der (-e)
baan - Arbeitsstelle, die (-n)
baan - Job, der (-s)
baard - Bart, der ("-e)
baas - Chef, der (-s)
baby - Baby, das (-s)
bad - Bad, das ("-er)
baden - baden
badkuip - Badewanne, die (-n)
bagage, () - Gepäck, das ()
bakken - backen
bakkerij - Bäckerei, die (-en)
bal - Ball, der ("-e)
balkon - Balkon, der (-e)
balpen - Kugelschreiber, der (-)
banaan - Banane, die (-n)
band - Reifen, der (-)
bang - ängstlich
bang maken - erschrecken
bank - Bank, die ("-e/-en)
bank - Couch, die (-s/-es/-en)
bank - Sofa, das (-s)
bankcode - Bankleitzahl, die (-en)
bar - bar
bar - Bar, die (-s)
basis - Grundlage, die (-n)
batterij - Batterie, die (-n)
bed - Bett, das (-en)
bedanken - bedanken, sich
bedanken - danken
bedenken - überlegen, sich
bedoelen - meinen
bedoeling - Absicht, die (-en)
bedrag - Betrag, der ("-e)
bedragen - betragen
bedriegen - betrügen
bedrijf - Betrieb, der (-e)
bedrijf - Firma, die (Firmen)
beëindigen - kündigen
beeldscherm - Bildschirm, der (-e)
been - Bein, das (-e)
beetje - bisschen
begane grond - Erdgeschoss, das (-e)
begin - Anfang, der ("-e)
begin - Beginn, der ()
begin - Start, der (-s)
beginnen - anfangen
beginnen - beginnen
begrijpen - verstehen, sich
begrip - Verständnis, das (-se)
begroeten - begrüßen
begroeting - Gruß, der ("-e)
behalve - außer
behandelen - behandeln
behoefte - Bedarf, der (-e)
behoren - gehören
beïnvloeden - beeinflussen
bejaardenhuis - Seniorenheim, das (-e)
bejaardentehuis - Altersheim, das (-e)
bekend - bekannt
bekende - Bekannte, der, die (-n)
bekeuring - Strafzettel, der (-)
bel - Klingel, die (-n)
belangrijk - wichtig
belasting - Steuer, die (-n)
beledigen - beleidigen
beleefd - höflich
bellen - anrufen
bellen - klingeln
beloning - Lohn, der ("-e)
beloven - versprechen
bemiddeling - Vermittlung, die (-en)
benzine - Benzin, das (-e)
benzinestation - Tankstelle, die (-n)
bepalen - bestimmen
bereiken - erreichen
berg - Berg, der (-e)
bericht - Nachricht, die (-en)
berichten - berichten
beroemd - berühmt
beroep - Beruf, der (-e)
beroepsschool - Berufsschule, die (-n)
beschadigen - beschädigen
beschermen - schützen
bescherming - Schutz, der (-e)
beschrijven - beschreiben
beschrijving - Beschreibung, die (-en)
beslissen - beschließen
beslissen - entscheiden
besluit - Entscheidung, die (-en)
besluiten - sich entschließen
bespreken - diskutieren
bestaan - Existenz, die (-en)
bestaan - existieren
bestand - Datei, die (-en)
bestek - Besteck, das (-e)
bestellen - bestellen
bestuurder - Fahrer, der (-)
betalen - bezahlen
betalen - zahlen
betaling - Zahlung, die (-en)
betekenen - bedeuten
betrekking hebben - beziehen, sich
betrouwbaar - zuverlässig
beurs - Messe, die (-n)
bevallen - gefallen
bevatten - enthalten
beveiligen - sichern
bevestigen - bestätigen
bevestiging - Bestätigung, die (-en)
bevolking - Bevölkerung, die (-en)
bevredigend - befriedigend
bewaren - aufheben
bewegem - bewegen,sich
beweging - Bewegung, die (-en)
beweren - behaupten
bewijs - Beweis, der (-e)
bewijzen - beweisen
bewoner - Bewohner, der (-)
bezet - besetzt
bezichtigen - besichtigen
bezienswaardigheid - Sehenswürdigkeit, die (-en)
bezitten - besitzen
bezoek - Besuch, der (-e)
bezoeken - besuchen
bezorgen - besorgen, jemandem/sich etwas
bibliotheek - Bibliothek, die (-en)
bibliotheek - Bücherei, die (-en)
bidden - beten
bieden - bieten
biefstuk - Steak, das (-s)
bier - Bier, das (-e)
bij - bei
bijdrage - Beitrag, der ("-e)
bijna - fast
binnen - drinnen
binnen - innen
binnen - innerhalb
binnenkort - bald
binnenvallen - einfallen
biologie - Biologie, die
bioscoop - Kino, das (-s)
bitter - bitter
blad - Blatt, das ("-er)
blauw - blau
bleek - blass
blij - froh
blijkbaar - anscheinend
blijven - bleiben
blik - Blick, der (-e)
blik - Dose, die (-n)
bliksem - Blitz, der (-e)
blind - blind
bloed - Blut, das
bloeden - bluten
bloeien - blühen
bloem - Blume, die (-n)
blond - blond
blouse - Bluse, die (-n)
bocht - Kurve, die (-n)
boek - Buch, das ("-er)
boeken - buchen
boekhandel - Buchhandlung, die (-en)
boer - Bauer, der (-n)
boerderij - Bauernhof, der ("-e)
boerderij - Hof, der ("-e)
bom - Bombe, die (-n)
bont - bunt
boodschap - Botschaft, die (-en)
boog - Bogen, der ("-)
boom - Baum, der ("-e)
boon - Bohne, die (-n)
boos - böse
boos zijn - ärgern, sich
boot - Boot, das (-e)
bord - Tafel, die (-n)
bord - Teller, der (-)
borst - Brust, die ("-e)
borstel - Bürste, die (-n)
bos - Wald, der ("-er)
bot - Knochen, der (-)
boter - Butter, die
bouwen - bauen
bouwplaats - Baustelle, die (-n)
boven - oben
boven - über
bovendien - außerdem
bovenverdieping - Obergeschoss, das (-e)
braden - braten
branden - brennen
brandweer - Feuerwehr, die (-en)
breed - breit
breedte - Breite, die -n
breken - brechen, sich etwas
brengen - bringen
brief - Brief, der (-e)
briefje - Zettel, der (-)
briefje van dokter - Krankenschein, der (-e)
brievenbus - Briefkasten, der ("-)
bril - Brille, die (-n)
brochure - Broschüre, die (-n)
broek - Hose, die (-n)
broer - Bruder, der ("-)
broers en/of zussen - Geschwister, die (Plural)
brood - Brot, das (-e)
broodje - Brötchen, das (-)
brug - Brücke, die (-n)
bruiloft - Hochzeit, die (-en)
bruin - braun
buik - Bauch, der ("-e)
buiten - außen
buiten - außerhalb
buiten - draußen
buitenland - Ausland, das ()
buitenlander - Ausländer, der (-)
buitenlands - ausländisch
buitenwijk - Vorort, der (-e)
bureau - Büro, das (-s)
bureau - Schreibtisch, der (-e)
bureau voor gevonden voorwerpen - Fundbüro, das (-s)
burgemeester - Bürgermeister, der (-)
burger - Bürger, der (-)
burgerlijke staat - Familienstand, der ()
burgerlijke stand - Standesamt, das ("-er)
bus - Bus, der (-se)
buurman - Nachbar, der (-n)
cabine - Kabine, die (-n)
cadeau - Geschenk, das (-e)
cadeau geven - schenken
café - Café, das (-s)
café - Gaststätte, die (-n)
café - Lokal, das (-e)
camera - Fotoapparat, der (-e)
camera - Kamera, die (-s)
camping - Camping, das ()
carrière - Karriere, die (-n)
cassette - Kassette, die (-n)
cassetterecorder - Kassettenrecorder, der (-)
catalogus - Katalog, der (-e)
catastrofe - Katastrophe, die (-n)
CD - CD, die (-s)
CD-ROM - CD-ROM, die (-s)
cent - Pfennig, -e
centimeter - Zentimeter, der (-)
centraal - zentral
centrum - Innenstadt, die ("-e)
centrum - Zentrum, das (Zentren)
certificaat - Bescheinigung, die (-en)
certificaat - Zertifikat, das (-e)
cheque - Scheck, der (-s)
chequekaart - Scheckkarte, die (-n)
chic - chic
chocolade - Schokolade, die (-n)
cijfer - Note, die (-n)
citroen - Zitrone, die (-n)
claim - Anspruch, der ("-e)
club - Club, der (-s)
cola - Cola, (-s)
collega - Kollege, der (-n)
comfortabel, gemakkelijk - bequem
commercieel - kommerziell
commissie - Kommission, die (-en)
communicatie - Kommunikation, die (-en)
compromis - Kompromiss, der (-e)
computer - Computer, der (-)
computer - Rechner, der (-)
concentreren - konzentrieren, sich
concert - Konzert, das (-e)
concierge - Hausmeister, der (-)
conclusie - Schluss, der ("-e)
concreet - konkret
concurrentie - Konkurrenz, die (-e)n
conditietraining - Fitness, die ()
conferentie - Konferenz, die (-en)
conflict - Konflikt, der (-e)
conservatief - konservativ
constateren - feststellen
consulaat - Konsulat, das (-e)
consument - Verbraucher, der (-)
contact - Kontakt, der (-e)
continent - Kontinent, der (-e)
contract - Vertrag, der ("-e)
controle - Kontrolle, die (-n)
cool - kühl
corrigeren - korrigieren
credit card - Kreditkarte, die (-n)
creme - Creme, die (-s)
crimineel - Verbrecher, der (-)
crisis - Krise, die (-n)
cultuur - Kultur, die (-en)
cursusboek - Kursbuch, das ("-er)
daad - Tat, die (-en)
daar - da
daar - dort
daarnaast - nebenbei
dadelijk - gleich
dader - Täter, der (-)
dag - Tag der (- e)
dagelijks leven - Alltag, der (-e)
dagverblijf - Kita, die (-s)
dak - Dach, das ("-er)
dal - Tal, das ("-er)
dame - Dame, die (-n)
dan - dann
dank - Dank, der
dankbaar - dankbar
dans - Tanz, der ("-e)
dansen - tanzen
datum - Datum, das (Daten)
deadline - Frist, die (-en)
decennium - Jahrzehnt, das (-e)
deegbal - Kloß, der ("-e)
deelname - Teilnahme, die (-n)
deelnemen - teilnehmen
deelnemer - Teilnehmer, der (-)
deeltijd - Teilzeit, die ()
deeltijd - Zeitarbeit, die (-en)
definitief - endgültig
delen - teilen
democratie - Demokratie, die (-n)
democratisch - demokratisch
demonstratie - Demonstration, die (-en)
denken - denken
desondanks - trotzdem
dessert - Nachtisch, der (-e)
detail - Einzelheit, die (-en)
deur - Tür, die (-en)
deze keer - diesmal
dicht - dicht
dichter - Dichter, der (-)
dieet - Diät, die (-en)
dief - Dieb, der (-e)
dienen - bedienen
dienen - dienen
dienen - nützen
dienst - Dienst, der (-e)
dienst - Service, der (-s)
dienstregeling - Fahrplan, der ("-e)
diep - tief
dier - Tier, das (-e)
dierenpark - Tierpark, der (-s)
dierentuin - Zoo, der (-s)
diesel - Diesel, der (-)
dik - dick
ding - Ding, das (-e)
ding - Sache, die (-n)
dinsdag - Dienstag, der (-e)
direct - direkt
directeur - Direktor, der (-en)
disco - Disko, die (-s)
discussie - Diskussion, die (-en)
dochter - Tochter, die ("-)
document - Unterlage, die (-n)
dode - Tote, der, die (-n)
doden - töten
doek - Tuch, das ("-er)
doel - Ziel, das (-e)
doel - Zweck, der (-e)
doen - tun
dokter - Arzt, der ("-e)
dokter - Doktor, der (-en)
dom - dumm
donderdag - Donnerstag, der (-e)
donker - dunkel
dood - Tod, der (-e)
dood - tot
doof - taub
door - durch
doorbrengen - verbringen
doos - Schachtel, die (-n)
dorp - Dorf, das ("-er)
dorst - Durst, der
douane - Zoll, der
douche - Dusche, die (-n)
douche nemen - duschen, sich
draaien - drehen, sich
draaien - sich wenden
dragen - tragen
drank - Getränk, das (-e)
drijven - treiben
dringend - dringend
drinken - trinken
drogen - trocknen
drogist - Drogerie, die (-n)
dromen - träumen
droog - trocken
droom - Traum, der ("-e)
droombaan - Traumberuf, der (-e)
drug - Droge, die (-n)
drukken - drucken
drukken - drücken
drukwerk - Drucksache, die (-n)
druppel - Tropfen, der (-)
dubbel - doppelt
duidelijk - deutlich
dun - dünn
duren - dauern
dus - also
duur - teuer
DVD - DVD, die (-s)
dwars - quer
dwarsstraat - Querstraße, die (-n)
dwingen - zwingen
echtgenoot - Ehegatte, der (-n)
echtgenote - Ehegattin, die (-nen)
echtscheiding - Scheidung, (-en)
economie - Wirtschaft, die -en
eenrichtingsweg - Einbahnstraße, die (-n)
eens - einmal
eenvoudig - einfach
eenzaam - einsam
eer - Ehre, die (-n)
eergisteren - vorgestern
eerlijk - ehrlich
eerst - zuerst
eerste hulp - Notaufnahme, die (-n)
eetlust - Appetit, der (-e)
eeuw - Jahrhundert, das (-e)
effect - Wirkung, die (-en)
ei, - Ei, das (-er)
eigendom - Eigentum, das ("-er)
eigenlijk - eigentlich
eiland - Insel, die (-n)
eind - Ende, das (-n)
eindelijk - endlich
einstappen - einsteigen
eis - Forderung, die (-en)
eisen - fordern
eisen - verlangen
elektrisch - elektrisch
elk - jeder
e-mail - E-Mail, die (-s)
energie - Energie, die (-n)
enquete - Umfrage, die (-n)
entree - Eintritt, der (-e)
enveloppe - Briefumschlag, der ("-e)
eren - ehren
erg - schlimm
erkennen - erkennen
ernstig - ernst
ervaren - erfahren
ervaring - Erfahrung, die (-en)
ervaring - Erlebnis, das (-se)
etalage - Schaufenster, das (-)
eten - essen
eten - Essen, das (-)
exact - genau
excursie - Ausflug, der ("-e)
excuus - Entschuldigung, die (-en)
expert - Experte, der (-n)
explosie - Explosion, die (-en)
exposeren - ausstellen
fabriek - Fabrik, die (-en)
fabrikant - Hersteller, der (-)
faciliteiten - Anlage, die (-n)
familie zijn - verwandt
familieleden - Angehörige, der, die (-n)
familielid - Verwandte, der, die (-n)
fantasie - Fantasie, die (-n)
fax - Fax, das
feest - Fest, das (-e)
feestdag - Feiertag, der (-e)
feestje - Party, die (-s)
feit - Tatsache, die (-n)
felicitatie - Glückwunsch, der ("-e)
feliciteren - gratulieren
fiets - Fahrrad, das ("-e)r
fietsen - Radfahren
fietser - Radfahrer, der (-)
figuur - Figur, die (-en)
fijn, teer - fein
fijn/lekker vinden - mögen
file - Stau, der (-s)
film - Film, der (-e)
filosofie - Philosophie, die (-n)
financieel - finanziell
fit - fit
fles - Flasche, die (-n)
fooi - Trinkgeld, das (-er)
formulier - Formular, das (-e)
foto - Bild, das (-er)
foto - Foto, das (-s)
fotograferen - fotografieren
fotografie - Fotografie, die (-n)
fout - falsch
fout - Fehler, der (-)
fruit - Obst, das ()
functioneren - funktionieren
gaan - gehen
gaan zitten - hinsetzen, sich
gaan zitten - setzen, sich
gang, hal - Flur, der (-e)
garage - Garage, die (-n)
garantie - Garantie, die (-n)
garderobe - Garderobe, die (-n)
gas - Gas, das (-e)
gast - Gast, der ("-e)
gastheer - Wirt, der (-e)
gat - Loch, das ("-er)
gebak - Gebäck, das (-e)
gebergte - Gebirge, das (-)
gebeuren - ereignen, sich
gebeuren - geschehen
gebeuren - passieren
gebeuren - vorkommen
gebeurtenis - Ereignis, das (-se)
gebeurtenis - Veranstaltung, die (-en)
gebied - Bereich, der (-e)
gebied - Gebiet, das (-e)
gebied - Gegend, die (-en)
geboorte - Geburt, die (-en)
geboren worden - geboren werden
gebouw - Bau, der (Bauten)
gebouw - Gebäude, das (-)
gebraad - Braten, der (-)
gebruikelijk - gewöhnlich
gebruikelijk - üblich
gebruiken - benutzen
gebruiken - gebrauchen
gebruiken - verwenden
gedachte - Gedanke, der (-n)
gedeelte - Teil, der (-e)
gedrag - Verhalten, das (-)
gedragen - verhalten, sich
geduld, () - Geduld, die ()
geel - gelb
gehakt - Hackfleisch, das
geheim - geheim
geheim - Geheimnis, das (-se)
gek - verrückt
gekleurd - farbig
geld - Bargeld, das (-er)
geld - Geld, das (-er)
gelden - gelten
geldig - gültig
gelegenheid - Chance, die (-n)
geleidelijk - allmählich
gelijkmatig - gleichmäßig
gelijkwaardig - gleichberechtigt
geloven - glauben
geluk - Glück, das
gelukkig - glücklich
gemeenschap - Gemeinschaft, die (-en)
gemeentehuis - Rathaus, das ("-er)
gemeubileerd - möbliert
gemiddeld - durchschnittlich
genereus - großzügig
genoeg - genug
gereedschap - Werkzeug, das (-e)
gereformeerd - evangelisch
geschikt te zijn - geeignet sein
gesprek - Gespräch, das (-e)
gesprek - Unterhaltung, die (-en)
getrouwd - verheiratet
getuige - Zeuge, der (-n)
gevaar - Gefahr, die (-en)
gevaarlijk - gefährlich
gevangenis - Gefängnis, das (-se)
gevecht - Kampf, der ("-e)
geven - geben
gevoel - Gefühl, das (-e)
gevolg - Konsequenz, die (-en)
geweld - Gewalt, die (-en)
geweten - Gewissen, das (-)
gewicht - Gewicht, das (-e)
gewoonte - Gewohnheit, die (-en)
gezellig - gemütlich
gezicht - Gesicht, das (-er)
gezin - Familie, die (-n)
gezond - gesund
gezondheid - Gesundheit, die (-en)
gif - Gift, das (-e)
ginds - drüben
girorekening - Girokonto, das (-konten)
gisteren - gestern
gitaar - Gitarre, die (-n)
glad - glatt
glans - Schein, der (-e)
glas - Glas, das ("-er)
glimlachen - lächeln
gloeilamp - Birne, die (-n)
god - Gott, der ("-er)
goed - gut
goederen - Ware, die (-n)
goedkoop - billig
goedkoop - preiswert
gooien - werfen
gordijn - Vorhang, der ("-e)
goud - Gold, das ()
graad - Grad, der (-e)
graag - gern
graan - Getreide, das (-)
gram - Gramm, das (-e)
grap - Witz, der (-e)
grappig - komisch
grappig - lustig
gras - Gras, das ("-er)
grens - Grenze, die (-n)
griep - Grippe, die (-n)
grijs - grau
grill - Grill, der (-s)
groeien - wachsen
groen - grün
groente - Gemüse, das (-)
groep - Gruppe, die (-n)
groeten - grüßen
grofvuil - Sperrmüll, der ()
grond - Boden, der ("-)
groot - groß
grootte - Größe, die (-n)
gunstig - günstig
gymnasium - Gymnasium, das (Gymnasien)
gynaecoloog - Frauenarzt, der ("-e)
haak - Haken, der (-)
haantje - Hähnchen, das (-)
haar - Haar, das (-e)
haard - Herd, der (-e)
haast - Eile, die ()
haasten - beeilen, sich
hal - Halle, die (-n)
halen - holen
half - halb
halfpension - Halbpension, die ()
hallo - hallo
halte - Haltestelle, die (-n)
ham - Schinken, der (-)
hamer - Hammer, der (")
hand - Hand, die ("-e)
handdoek - Handtuch, das ("-e)r
handel - Handel, der ()
handelaar - Händler, der (-)
handelen - handeln
handschrift - Schrift, die (-en)
handtas - Handtasche, die (-n)
handtekening - Unterschrift, die (-en)
hangen - hängen
hard - hart
harde schijf - Festplatte, die (-n)
hart - Herz, das (-en)
haten - hassen
haven - Hafen, der ("-)
havo - Realschule, die (-n)
hebben - haben
heden - Gegenwart, die
heel - ganz
heen (van spreker af) - hin
heer - Herr, der (-en)
heerlijk - herrlich
heersen - herrschen
heet, betekent, heeft betekend, heeft betekend - heiß
heffen - heben
heimwee - Heimweh, das ()
helaas - leider
helder - klar
helemaal - gar
helemaal - überhaupt
helft - Hälfte, die (-n)
helpen - helfen
hemd - Hemd, das (-en)
hemel - Himmel, der (-)
herberg - Gasthaus, das ("-er)
herfst - Herbst, der (-e)
herhalen - wiederholen
herinneren - erinnern, jemanden/sich
herinnering - Erinnerung, die (-en)
herstel - Erholung, die ()
herstellen - erholen, sich
hervorming - Reform, die (-en)
het - es
heten - heißen
hier - hier
hinderen - behindern
hinderen - hindern
hobby - Hobby, das (-s)
hoe meer - desto
hoed - Hut, der ("-e)
hoek - Ecke, die (-n)
hoest - Husten, der (-)
hoesten - husten
hoeveelheid - Menge, die (-n)
hoewel - obwohl
hond - Hund, der (-e)
honger - Hunger, der
honing - Honig, der (-e)
hoofd - Kopf, der ("-e)
hoog - hoch
hoogte - Höhe, die (-n)
hoop - Hoffnung, die (-en)
hopelijk - hoffentlich
hopen - hoffen
horecapersoneel - Bedienung, die (-en)
horen - hören
horizontaal - waagerecht
hotel - Hotel, das -s
houden - behalten
houden - halten, sich
hout - Holz, das ("-er)
huid - Haut, die ("-e)
huilen - weinen
huis - Haus, das ("-er)
huis - Wohnung, die (-en)
huisdier - Haustier, das (-e)
huishouden - Haushalt, der (-e)
huiskamer - Wohnzimmer, das (-)
huisvrouw - Hausfrau, die (-en)
huiswerk - Hausaufgabe, die (-n)
huizenblok - Wohnblock, der (-s)
hulp - Hilfe, die (-n)
humeur - Laune, die (-n)
humor - Humor, der
huren - mieten
huur - Miete, die (-n)
huurder - Mieter, der (-)
huursubsidie - Wohngeld, das (-er)
huwelijk - Ehe, die (-n)
huwelijksceremonie - Trauung, die (-en)
idee - Einfall, der ("-e)
idee - Idee, die (-n)
idee, voorgevoel - Ahnung, die (-en)
ID-kaart - Ausweis, der (-e)
iemand - jemand
iets - etwas
ijs - Eis, das ()
ijzer - Eisen, das (-)
illustratie, afbeelding - Abbildung, die (-en)
in - in
in ieder geval - jedenfalls
in plaats van - statt
in totaal - insgesamt
inbraak - Einbruch, der ("-e)
inbreker - Einbrecher, der (-)
inderdaad - allerdings
inderdaad - tatsächlich
indruk - Eindruck, der ("-e)
industrie - Industrie, die (-n)
infectie - Infektion, die (-en)
inflatie - Inflation, die (-en)
informatie - Auskunft, die ("-e)
informatie - Information, die (-en)
informeren - erkundigen, sich
informeren - informieren
ingang - Eingang, der ("-e)
ingenieur - Ingenieur, der (-e)
ingewikkeld - kompliziert
inhalen - überholen
inhoud - Inhalt, der (-e)
injectiespuit - Spritze, die (-n)
inkomen - Einkommen, das (-)
inkoop - Einkauf, der ("-e)
inkopen - einkaufen
inleggen - einzahlen
inleiding - Einführung, die (-en)
inloggen - anmelden, sich
inpakken - einpacken
inrichten - einrichten
inrit - Einfahrt, die (-en)
inschakelen - anmachen
inslapen - einschlafen
inspannen - bemühen,sich
instelling - Einrichtung, die (-en)
instituut - Institut, das (-e)
instructeur - Kursleiter, der (-)
instructie - Gebrauchsanweisung, die (-en)
instrument - Instrument, das (-e)
integratie - Integration, die (-en)
intelligent - intelligent
intelligentie - Intelligenz, die (-en)
intensieve cursus - Intensivkurs, der (-e)
interessant - interessant
interesse - Interesse, das (-n)
interesseren - interessieren
internationaal - international
internet - Internet, das
interview - Interview, das (-s)
invloed - Einfluss, der ("-e)
invoer - Import, der (-e)
invullen - ausfüllen
inwoner - Einwohner, der (-)
inzetten - einsetzen
jaar - Jahr, das (-e)
jaargetijde - Jahreszeit, die (-en)
jam - Marmelade, die (-n)
jammer - schade
jas - Mantel, der ("-)
jasje - Jacke, die (-n)
jazz - Jazz, der ()
jeans - Jeans, die (Plural)
jeugd - Jugend, die ()
joggen - Jogging, das ()
jong - jung
jongen - Junge, der (-n)
jongere - Jugendliche, der (-n)
journalist - Journalist, der (-en)
juist - richtig
jurk - Kleid, das (-er)
juwelen - Schmuck, der (-e)
kaars - Kerze, die (-n)
kaart - Karte, die (-n)
kaartje - Ticket, das (-s)
kaas - Käse, der (-n)
kalender - Kalender, der (-)
kalmeren - beruhigen, sich
kamer - Zimmer, das (-)
kamer voor 1 persoon - Einzelzimmer, das (-)
kan - Kanne, die (-n)
kanaal - Kanal, der ("-e)
kans - Gelegenheit, die (-en)
kanselier - Bundeskanzler, der (-)
kantine - Kantine, die (-n)
kantoor - Amt, das ("-er)
kantoor van burger - Bürgerbüro, das (-s)
kapitaal - Kapital, das (-e / -ien)
kapot - kaputt
kapper - Friseur, der (-e)
karakter - Charakter, der (-e)
kassa - Kasse, die (-n)
kast - Schrank, der ("-e)
kat - Katze, die (-n)
katholiek - katholisch
keer - mal
keer - Mal, das (-e)
kelder - Keller, der (-)
kelner - Ober, der (-)
kengetal - Vorwahl, die (-e)n
kennis - Kenntnisse, die (Plural)
kennisgeving - Bescheid, der (-e)
kerk - Kirche, die (-n)
Kerstmis - Weihnachten
keuken - Küche, die (-n)
kiezen - wählen
kijken - ansehen
kijken - schauen
kijken naar - anschauen
kilogram - Kilogramm, das (-)
kilometer - Kilometer, der (-)
kind - Kind, das (-er)
kindertijd - Kindheit, die ()
kinderwagen - Kinderwagen, der (-)
kiosk - Kiosk, der (-e)
kip - Huhn, das ("-e)r
kippetje - Hühnchen, das (-)
klaar - bereit
klaar - fertig
klagen - beschweren, sich
klagen - klagen
klant - Kunde, der (-n)
klasse - Klasse, die (-n)
klassiek - klassisch
kleding - Kleidung, die (-en)
klein - klein
kleinzoon - Enkel, der (-)
kleur - Farbe, die (-n)
kleuterschool - Kindergarten, der ("-)
klimaat - Klima, das (-ta / -s)
klimmen - klettern
kliniek - Klinik, die (-en)
klok - Uhr, die (-en)
kloppen - klopfen
kloppen - stimmen
knie - Knie, das (-)
knoop - Knopf, der ("-e)
koe - Kuh, die ("-e)
koelkast - Kühlschrank, der ("-e)
koers - Kurs, der (-e)
koffer - Koffer, der (-)
kofferruimte - Kofferraum, der ("-e)
koffie - Kaffee, der (-s)
kok - Koch, der ("-e)
koken - kochen
komen - kommen
koning - König, der (-e)
koorts - Fieber, das (-)
kop - Tasse, die (-n)
kop - Überschrift, die (-en)
kopen (iets) - kaufen, sich etwas)
koper - Käufer, der (-)
kopie - Kopie, die (-n)
kort - kurz
korting - Rabatt, der (-e)
kosten - kosten
kosten (meervoud) - Kosten die (Plural)
kostuum - Kostüm, das (-e)
kou - Kälte, die ()
koud - kalt
kous - Strumpf, der ("-e)
kracht - Kraft, die ("-e)
krachtcentrale - Kraftwerk, das (-e)
krachtig - kräftig
krant - Zeitung, die (-en)
krantenkop - Schlagzeile, die (-n)
krat - Kasten, der (")-
krediet - Kredit, der (-e)
krijgen - anschaffen, sich etwas
krijgen - bekommen
krijgen - erhalten
krijgen - kriegen
kring - Kreis, der (-e)
kritiek - Kritik, die (-en)
kritisch - kritisch
kroeg - Kneipe, die (-n)
kruid - Gewürz, das (-e)
kruis - Kreuz, das (-e)
kruising - Kreuzung, die (-en)
kunnen - können
kunst - Kunst, die ("-e)
kunstmatig - künstlich
kussen - Kissen, das (-)
kussen - küssen, sich
kust - Küste, die (-n)
kwalificatie - Qualifikation, die (-en)
kwaliteit - Qualität, die (-en)
kwark - Quark, der ()
kwartaal - Quartal, das (-e)
laat - spät
laatst, - zuletzt
laatste - Letzte, der/die (-n)
laboratorium - Labor, das (-e)
lachen - lachen
ladder - Leiter, der (-)
lagere school - Grundschule, die (-n)
lamp - Lampe, die (-n)
land - Land, das ("-e)r
land van herkomst - Herkunftsland, das ("-er)
landbouw - Landwirtschaft, die
landen - landen
landing - Landung, die (-en)
landschap - Landschaft, die (-en)
lang - lang
langs - entlang
langzaam - langsam
laten - lassen
lawaai - Lärm, der
leeftijd - Alter, das (-)
leeg - leer
leer - Leder, das (-)
leerling - Lehrling, der (-e)
leerling - Schüler, der (-)
leerlinge - Schülerin, die (-nen)
leggen - legen
leiden - führen
leiden - leiten
leiding - Führung, die (-en)
leiding - Leitung, die (-en)
lelijk - hässlich
lenen - leihen
lengte - Länge, die (-n)
lente - Frühling, der (-e)
lepel - Löffel, der (-)
leraar - Lehrer, der (-)
leren - lernen
leren kennen (zichzelf) - kennenlernen, sich
letter - Buchstabe, der (-n)
leugen - Lüge, die (-n)
leunstoel - Sessel, der (-)
leven - leben
leven - Leben, das (-)
levend - lebendig
levensgevaar - Lebensgefahr, die ()
levensloop - Lebenslauf, der ("-e)
levensmiddel - Lebensmittel, das (-)
leveren - liefern
levering - Lieferung, die (-en)
lezen - lesen
liberaal - liberal
lichaam - Körper, der (-)
licht - hell
licht - leicht
licht - Licht, das (-er)
lid - Mitglied, das (-er)
lied - Lied, das (-er)
lief - lieb
liefde - Liebe, die
liefhebben - lieben, sich
liegen - lügen
lieveling - Liebling, der (-e)
lift - Aufzug, der ("-e)
lift - Lift, der (-s)
liggen - liegen
lijden - leiden
lijn - Linie, die (-n)
lijst - Liste, die (-n)
limonade - Limonade, die (-n)
links - links
lip - Lippe, die (-n)
liter - Liter, der (-)
loodrecht - senkrecht
loopwerk - Laufwerk, das (-e)
lucht - Luft, die ("-e)
luchthaven - Flughafen, der ("-)
luchtpost - Luftpost, die ()
lucifer - Streichholz, das ("-er)
lui - faul
luid - laut
luidspreker - Lautsprecher, der (-)
luisteraar - Zuhörer, der (-)
luisteren - zuhören
lukken - klappen
lukken - schaffen
maag - Magen, der ("-)
maakt niet uit - egal
maaltijd - Mahlzeit, die (-en)
maan - Mond, der (-e)
maand - Monat, der (-e)
maandag - Montag, der (-e)
maar - aber
maar - doch
maar - jedoch
maar - sondern
maat - Maß, das (-e)
maatregel - Maßnahme, die (-n)
maatschappij - Gesellschaft, die (-en)
machine - Maschine, die (-n)
macht - Macht, die ("-e)
mager - mager
makelaar - Makler, der (-)
maken - machen
make-up - Kosmetik, die
man - Ehemann, der ("-e)r
man - man
man - Mann, der ("-er)
mannelijk - männlich
map - Ordner, der (-)
margarine - Margarine, die (-n)
markeren - markieren
markt - Markt, der ("-e)
materiaal - Material, das (-ien)
maximaal - höchstens
maximum - Maximum, das (Maxima)
mededeling - Mitteilung, die (-en)
medezeggenschap - Mitbestimmung, die
medicament - Medikament, das (-e)
medicijn - Medizin, die (-en)
medische praktijk - Arztpraxis, die (-praxen)
mee eens - einverstanden
meedelen - mitteilen
meel - Mehl, das (-e)
meemaken - erleben
meer - mehr
meer - See, der (Seen)
meerderheid - Mehrheit, die (-en)
meestal - meistens
meester - Meister, der (-)
meisje - Mädchen, das (-)
meisjesnaam - Mädchenname, der (-n)
melden - melden, sich
melding - Meldung, die (-en)
melk - Milch, die (-e / -en)
mengen - mischen
mening - Meinung, die (-en)
mens - Mensch, der (-en)
menselijk - menschlich
mensen (meervoud) - Leute, die (Plural)
merk - Marke, die (-n)
merkwaardig - merkwürdig
mes - Messer, das (-)
met - mit
metaal - Metall, das (-e)
meten - messen
meter - Meter, der (-)
methode - Methode, die (-n)
metro - U-Bahn, die (-en)
meubel - Möbel, das (-)
middag - Nachmittag, der (-e)
middel - Mittel, das (-)
middelbare school diploma - Abitur, das (-e)
midden - Mitte, die (-n)
midden - mitten
milieu - Umwelt, die
miljard - Milliarde, die (-n)
miljoen - Million, die (-en)
minder worden - abnehmen
minderheid - Minderheit, die (-en)
mineraalwater - Mineralwasser, das (- / ")
minister - Minister, der (-)
minuut - Minute, die (-n)
misdaadroman - Krimi, der (-s)
misdaadserie - Krimi Serie, die (-n)
mislukking - Misserfolg, der (-e)
misschien - vielleicht
missen - verpassen
mist - Nebel, der (-)
mistig - nebelig
misverstand - Missverständnis, das (-se)
mobiele telefoon - Handy, das (-s)
mobiele telefoon - Mobiltelefon, das (-e)
mode - Mode, die (-n)
model - Modell, das (-e)
modern - modern
moe/vermoeid - müde
moed - Mut, der ()
moeder - Mama, die (-s)
moeder - Mutter, die ("-)
moedertaal - Muttersprache, die (-n)
moeilijk - schwierig
moeilijkheid - Schwierigkeit, die (-en)
moeite - Mühe, die (-n)
moeite doen - anstrengen
moeite waard zijn - lohnen, sich
moeten - müssen
moeten - sollen
mogelijk - eventuell
mogelijk - möglich
mogelijkheid - Möglichkeit, die (-en)
mogen - dürfen
moment - Augenblick, der (-e)
moment - Moment, der (-e)
mond - Mund, der ("-e)r
mondeling, - mündlich
monitor - Monitor, der (-en)
monteur - Mechaniker, der (-)
mooi - schön
morgen - morgen
motiveren - begründen
motor - Motor, der (-en)
motorfiets - Motorrad, das ("-er)
motorvoertuig - Kraftfahrzeug, das (-e)
muis - Maus, die ("-e)
munt - Münze, die (-n)
museum - Museum, das (Museen)
muur - Mauer, die (-n)
muur - Wand, die ("-e)
muziek - Musik, die (-en)
muzikant - Musiker, der (-)
na - nach
na het werk - Feierabend, der (-e)
naaien - nähen
naald - Nadel, die (-n)
naam - Name, der (-n)
naar - entgegen
naar - zu
naar men zegt - angeblich
naast - neben
naast - nebenan
nabijheid - Nähe, die ()
nacht - Nacht, die ("-e)
nadat - nachdem
nadeel - Nachteil, der (-e)
nadenken - nachdenken
nadien - nachher
namelijk - nämlich
nat - nass
nationaliteit - Nationalität, die (-en)
nationaliteit - Staatsangehörigkeit, die (-en)
natuur - Natur, die (-en)
natuurkunde - Physik, die ()
natuurlijk - natürlich
nauwelijks - kaum
navraag - Nachfrage, die (-n)
neef - Cousin, der (-s)
neef - Neffe, der (-n)
neef - nein
negatief - negativ
nek - Hals, der ("-e)
nemen - nehmen
nergens - nirgends
nerveus - nervös
net zoals - genauso
net, nu eenmaal - eben
neus - Nase, die (-n)
nichtje - Nichte, die (-n)
niemand - niemand
niet - nicht
niet-roker - Nichtraucher, der (-)
niets - nichts
nieuw - neu
nieuwjaar - Neujahr, das (-e)
nieuwsgierig - neugierig
noch - noch
noch + noch - weder noch
nodig - nötig
nodig hebben - brauchen
noedels - Nudeln, die (Plural)
noemen - nennen
nood - Not, die ("-e)
noodgeval - Notfall, der ("-e)
noodoproep - Notruf, der (-e)
nooduitgang - Notausgang, der ("-e)
noodzakelijk - notwendig
noodzakelijkerwijs - unbedingt
nooit - nie
noorden - der Norden
normaal - normal
nu - jetzt
nu - nun
nul - Null, die (-en)
nummer - Nummer, die (-n)
nummer - Zahl, die (-en)
nuttig - nützlich
ober - Kellner, der (-)
observeren - beobachten
ochtend - Morgen, der (-)
ochtend - Vormittag, der (-e)
oefening - Übung, die (-en)
oever - Ufer, das (-)
of - ob
of - oder
officieel - offiziell
olie - Öl, das (-e)
om - um
om iets te verdragen - gefallen lassen, sich etwas
oma - Oma, die (-s)
omdat - denn
omgeving - Umgebung, die (-en)
omhoog - aufwärts
omlaag - abwärts
omleiding - Umleitung, die (-en)
omruilen - umtauschen
ondanks - trotz
onder - unten
onderdeel - Teil, das (-e)
ondernemingsraad - Betriebsrat, der ("-e)
onderscheiden - unterscheiden
ondersteunen - unterstützen
ondersteuning - Unterstützung, die (-en)
ondertekenen - unterschreiben
ondertussen - inzwischen
onderweg - unterwegs
onderwijs - Ausbildung, die (-en)
onderwijs - Unterricht, der (-e)
onderwijzen - unterrichten
onderzoek - Forschung, die (-en)
onderzoek - Untersuchung, die (-en)
onderzoeken - untersuchen
ongeluk - Unfall, der ("-e)
ongeluk - Unglück, das
ongeveer - etwa
ongeveer - ungefähr
onmiddellijk - augenblicklich
onmiddellijk - sofort
ontbijt - Frühstück, das (-e)
ontbijten - frühstücken
ontbreken - fehlen
ontdekken - entdecken
onthouden - merken, sich
ontmoeten - begegnen
ontslag - Kündigung, die (-en)
ontslagen - entlassen
ontstaan - entstehen
ontvanger - Empfänger, der (-)
ontvangst - Empfang, der ("-e)
ontvangstbewijs - Beleg, der (-e)
ontvangstbewijs - Quittung, die (-en)
ontwikkelen - entwickeln
ontwikkeling - Entwicklung, die (-en)
onweer - Gewitter, das (-)
onzin - Quatsch, der ()
oog - Auge, das (-n)
oogst - Ernte, die (-n)
ook - auch
ook - ebenfalls
ook - ebenso
ook - gleichfalls
oom - Onkel, der (-)
oor - Ohr, das (-en)
oordeel - Urteil, das (-e)
oorlog - Krieg, der (-e)
oorsprong - Herkunft, die ("-e)
oorzaak - Ursache, die (-n)
oosten - Osten, der
op - an
op - auf
op reis gaan - verreisen
op tijd - pünktlich
op zijn - auf sein
opa - Opa, der (-s)
opdracht - Auftrag, der ("-e)
open - offen
openbaar - öffentlich
openbaarheid - Öffentlichkeit, die ()
openen - aufmachen
openen - eröffnen
openen - öffnen
opening - Eröffnung, die (-en)
opera - Oper, die (-n)
operatie - Operation, die (-en)
opereren - operieren
opgeven - aufgeben
opleiding - Fortbildung, die (-en)
opleiding - Lehre, die (-n)
oplossen - lösen
oplossing - Lösung, die (-en)
opmerken - bemerken
opname - Aufnahme, die (-n)
opnieuw - wieder
oppositie - Opposition, die (-en)
oprichtgen - gründen
oproep - Anruf, der (-e)
opruimen - aufräumen
opschrijven - aufschreiben
opstaan - aufstehen
opstijgen - abfliegen
opstijgen - abheben
opvatting - Ansicht, die (-en)
opvoeden - erziehen
opvoeding - Erziehung, die
opwinden - aufregen
opzoeken - nachschlagen
orde - Ordnung, die (-en)
ordelijk - ordentlich
ordenen - ordnen
organisatie - Organisation, die (-en)
organiseren - organisieren
origineel - Original, das (-e)
orkest - Orchester, das (-)
oud - alt
ouderenonderwijs - Volkshochschule, die (-n)
ouders - Eltern, die (Plural)
ouderwets - gestrig
oven - Ofen, der ("-)
over(ig) - übrig
overal - überall
overeenkomen - entsprechen
overigens - übrigens
overmorgen - übermorgen
overnachten - übernachten
overnachting - Übernachtung, die (-en)
overnemen - übernehmen
overreden - überreden
overrijden - überfahren
overstappen - umsteigen
oversteken - überqueren
overtuigen - überzeugen
overtuiging - Überzeugung, die (-en)
overuur - Überstunde, die (-n)
overwijzen - überweisen
overwijzing - Überweisung, die (-en)
overwinning - Sieg, der (-e)
paar - Ehepaar, das (-e)
paar - paar
paar - Paar, das (-e)
paard - Pferd, das (-e)
paddenstoel - Pilz, der (-e)
pagina - Seite, die (-n)
pak - Anzug, der ("-e)
pakken - packen
pakket - Paket, das (-e)
pakketje - Päckchen, das (-)
papa - Papa, der (-s)
papier - Papier, das (-e)
paraplu - Schirm, der (-e)
parfum - Parfüm, das (-e / -s)
park - Park, der (-s)
parkeergarage - Parkhaus, das ("-er)
parkeermeter - Parkuhr, die (-en)
parkeren - parken
parlement - Parlament, das (-e)
partij - Partei, die (-en)
partner - Partner, der (-)
pas - erst
paspoort - Pass, der ("-e)
passagier - Passagier, der (-e)
passen - passen
passief - passiv
patat - Pommes, die ()
patiënt - Patient, der (-en)
pauze - Pause, die (-n)
pech - Pech, das (-e)
pechgeval - Panne, die (-n)
pen - Kuli, der (-s)
pensioen - Pension, die (-en)
pensioen, - Rente, die (-n)
peper - Pfeffer, der (-)
per - pro
perfect - perfekt
permitteren - leisten, sich
pers - Presse, die (-n)
personeel - Personal, das ()
persoon - Person, die (-en)
persoonlijk - persönlich
piano - Klavier, das (-e)
picknick - Picknick, das (-e / -s)
pijn - Schmerz, der (-en)
pijn doen - weh tun
pijnstiller - Schmerzmittel, das (-)
pil - Pille, die (-n)
plaat - Platte, die (-n)
plaats - Ort, der (-e)
plaats - Stelle, die (-n)
plaatsen - stellen
plaatsvinden - stattfinden
plafond - Decke, die (-n)
plakken - kleben
plan - Plan, der ("-e)
plannen - planen
plant - Pflanze, die (-n)
plastic - Kunststoff, der (-e)
plastic - Plastik, das (-en)
plat - flach
platform - Bahnsteig, der (-e)
plattegrond - Stadtplan, der ("-e)
plein - Platz, der ("-e)
pleister - Pflaster, das (-)
plek - Fleck, der (-en)
plezier - Spaß, der ("-e)
plezier - Vergnügen, das (-)
plicht - Pflicht, die (-en)
plotseling - plötzlich
poetsen - putzen
poging - Versuch, der (-e)
politicus - Politiker, der (-)
politie - Polizei, die
politieagent - Polizist, der (-en)
politiek - Politik, die (-en)
politiek - politisch
pond - Pfund, das (-e)
pop - Puppe, die (-n)
populair - beliebt
portemonee - Brieftasche, die (-n)
portemonnee - Geldbörse, die (-n)
portie - Portion, die (-en)
positie - Stellung, die (-en)
positief - positiv
post - Post, die (-en)
postbode - Briefträger, der (-)
postbus - Postfach, das ("-er)
postcode - Postleitzahl, die (-en)
poster - Plakat, das (-e)
postzegel - Briefmarke, die (-n)
pot - Topf, der ("-e)
potlood - Bleistift, der (-e)
praktijk - Praxis, die (Praxen)
praktisch - praktisch
praten - reden
president - Präsident, der (-en)
prestatie - Leistung, die (-en)
prettig - angenehm
prijs - Preis, der (-e)
prijzen - loben
prima - prima
principieel - grundsätzlich
printer - Drucker, der (-)
privé - privat
proberen - probieren
proberen - versuchen
probleem - Problem, das (-e)
procedure - Verfahren, das (-)
procent - Prozent, das (-e)
proces - Prozess, der (-e)
produceren - herstellen
produceren - produzieren
product - Produkt, das (-e)
productie - Produktion, die (-en)
proefwerk - Klassenarbeit, die (-en)
proeven - schmecken
professional - Profi, der (-s)
professioneel - berufstätig
professor - Professor, der (-en)
programma - Programm, das (-e)
project - Projekt, das (-e)
proost - prost
prospectus - Prospekt, der (-e)
protest - Protest, der (-e)
protesteren - protestieren
pruim - Pflaume, die (-n)
psychologie - Psychologie, die ()
publiceren - veröffentlichen
publiek - Publikum, das ()
punt - Punkt, der (-e)
punt - Tipp, der (-s)
puntig - spitz
raam - Fenster, das (-)
raden - raten
radio - Radio, das (-s)
radio - Rundfunk, der ()
rand - Rand, der ("-er)
rapport - Zeugnis, das (-se)
rauw - roh
reactie - Reaktion, die (-en)
reageren - reagieren
realiseren - realisieren
realistisch - realistisch
recent - neulich
recept - Rezept, das (-e)
receptie - Rezeption, die (-en)
recht - gerade
recht - Recht, das (-e)
rechtbank - Gericht, das (-e)
rechtdoor - geradeaus
rechter - Richter, der (-)
rechts - rechts
rechtvaardiging - Begründung, die (-en)
reclame - Reklame, die (-n)
reclame - Werbung, die (-en)
record - Rekord, der (-e)
redden - retten
redelijk - vernünftig
reden - Grund, der ("-e)
regel - Regel, die (-n)
regel - Vorschrift, die (-en)
regel - Zeile, die (-n)
regelen - regeln
regelmatig - regelmäßig
regen - Regen, der
regenen - regnen
regeren - regieren
regering - Regierung, die (-en)
regio - Region, die (-en)
registratie - Anmeldung, die (-en)
reis - Reise, die (-n)
reisbureau - Reisebüro, das (-s)
reizen - reisen
rek - Regal, das (-e)
rekenen - rechnen
rekening - Konto, das (Konten)
rekening - Rechnung, die (-en)
rekening houden met - berücksichtigen
rekening houden met - Rücksicht, die (-en)
relatie - Beziehung, die (-en)
relatie - Verhältnis, das (-se)
religie - Religion, die (-en)
remmen - Bremse, die (-n)
remmen - bremsen
rennen - laufen
rente - Zinsen, die (Plural)
reparatie - Reparatur, die (-en)
repareren - reparieren
reserveonderdeel - Ersatzteil, das (-e)
reserveren - reservieren
reservering - Reservierung, die (-en)
respect, opgepast - Achtung, die (-en)
respecteren, letten op - achten
respectievelijk - jeweils
restant - Rest, der (-e)
restaurant - Restaurant, das (-s)
resultaat - Ergebnis, das (-se)
resultaat - Resultat, das (-e)
richting - Richtung, die (-en)
rij - Reihe, die (-n)
rijbewijs - Führerschein, der (-e)
rijden - fahren
rijk - reich
rijp - reif
rijschool - Fahrschule, die (-n)
rijst - Reis, der
rijweg - Fahrbahn, die (-en)
ring - Ring, der (-e)
risico - Risiko, das (Risiken)
rit - Fahrt, die (-en)
ritme - Rhythmus, der (Rhytmen)
rivier - Fluss, der ("-e)
roepen - rufen
rok - Rock, der ("-e)
roken - rauchen
roker - Raucher, der -
rol - Rolle, die (-n)
rond - rund
rondtrekken - wandern
rood - rot
room - Sahne, die ()
roos - Rose, die (-n)
rotzooi - Müll, der ()
rug - Rücken, der (-)
rugzak - Rucksack, der ("-e)
ruiken - riechen
ruim, - haltbar
ruimte - Raum, der ("-e)
rund - Rind, das (-er)
rust - Ruhe, die ()
rustig - ruhig
ruzie maken - streiten
saai - langweilig
salaris - Gehalt, das ("-er)
salon - Salon, der (-s)
samen - gemeinsam
samen - zusammen
samenhang - Zusammenhang, der ("-e)
samenvatten - zusammenfassen,
sap - Saft, der ("-e)
saus - Sauce, die (-n)
saus - Soße, die (-n)
schaar - Schere, die (-n)
schaars - knapp
schade - Schaden, der ("-)
schaden - schaden
schaduw - Schatten, der (-)
schakelaar - Schalter, der (-)
schakelen - schalten
scheef - schief
scheiden - scheiden
scheiden - trennen, sich
scheiding - Trennung, die (-en)
scheikunde - Chemie, die ()
schelden - schimpfen
scheren - rasieren
scherp - scharf
schijnen - scheinen
schild - Schild, das (-er)
schilder - Maler, der (-)
schilderen - malen
schip - Schiff, das (-e)
schnitzel - Schnitzel, das (-)
schoen - Schuh, der (-e)
schoenmaker - Schuhmacher, der (-)
school - Schule, die (-n)
schoon - rein
schoon - sauber
schoon maken - reinigen
schoonmaak - Reinigung, die (-en)
schouder - Schulter, die (-n)
schreeuwen - schreien
schrift - Heft, das (-e)
schriftelijk - schriftlich
schriftstuk - Schreiben, das (-)
schrijven - schreiben
schrik - Schreck, der (-e)
schuiven - schieben
schuld - Schuld, die (-en)
schuldig - schuldig
seconde - Sekunde, die (-n)
secretaris - Sekretärin, die (-nen)
seizoen - Saison, die (-s)
semester - Semester, das (-)
senior - Senior, der (-en)
sfeer - Atmosphäre, die (-n)
sigaret - Zigarette, die (-n)
sinaasappel - Orange, die (-n)
sinds - seit
situatie - Lage, die (-n)
situatie - Situation, die (-en)
ski - Ski, der (-er) (auch: -)
sla - Salat, der (-e)
slaan - schlagen
slaap - Schlaf, der ()
slachtoffer - Opfer, das (-)
slagen - bestehen
slagen - gelingen
slagerij - Metzgerei, die (-en)
slang - Schlange, die (-n)
slank - schlank
slapen - schlafen
slecht - schlecht
sleutel - Schlüssel, der (-)
slim - klug
slot - Schloss, das ("-er)
sluiten - schließen
sluiten - zumachen
smaak - Geschmack, der ("-e(r)
smal - eng
smal - schmal
smog - Smog, der (- / -s)
SMS - SMS, die ()
sneeuw - Schnee, der ()
sneeuwen - schneien
snel - schnell
snelheid - Geschwindigkeit, die (-en)
snelheidslimiet - Geschwindigkeitsbeschränkung, die (-en)
snijden - schneiden, sich
snoepje - Bonbon, der (-s)
sociaal - sozial
socialistisch - sozialistisch
sociologie - Soziologie, die ()
soep, - Suppe, die (-n)
software - Software, die (-s)
sok - Socke, die (-n)
soldaat - Soldat, der (-en)
sollicitatie - Bewerbung, die (-en)
solliciteren - bewerben, sich
som - Summe, die (-n)
sommig - manch
soms - manchmal
soort - Art, (die) -en
souvenir - Souvenir, das (-s)
spannend - spannend
sparen - sparen
speciaal - besonders
specialist - Fachmann, der ("-er)
specificatie - Angabe, die (-n)
speelgoed - Spielzeug, das ()
speelplaats - Spielplatz, der ("-e)
spel - Spiel, das (-e)
spelen - spielen
speler - Spieler, der (-)
spellen - buchstabieren
spiegel - Spiegel, der (-)
spier - Muskel, der (-n)
spijker - Nagel, der ("-)
spijten - leid tun
spoelen - spülen
spoor - Gleis, das (-e)
spoor - Spur, die (-en)
spoorweg - Bahn, die (-en)
spoorwegen - Eisenbahn, die (-en)
sport - Sport, der (-e)
sportief - sportlich
sportman - Sportler, der (-)
spreekuur - Sprechstunde, die (-n)
spreekwoord - Sprichwort, das ("-er)
spreken - sich unterhalten
spreken - sprechen
springen - springen
sprookje - Märchen, das (-)
spul - Zeug, das (-e)
staan - stehen
staat - Staat, der (-en)
stad - Stadt, die ("-e)
stadion - Stadion, das (Stadien)
stage - Praktikum, das (Praktika)
stagiair - Auszubildende, der, die (-n)
stagiair - Praktikant, der (-en)
staken - streiken
staking - Streik, der (-s)
standpunt - Standpunkt, der (-e)
stap - Schritt, der (-e)
stap - Stufe, die (-n)
starten - starten
station - Bahnhof, der ("-e)
station - Station, die (-en)
stedelijk - städtisch
steen - Stein, der (-e)
steenkool - Kohle, die (-n)
steil - steil
stekker - Stecker, der (-)
stelen - stehlen
stem - Stimme, die (-n)
stemming - Stimmung, die (-en)
stempel - Stempel, der (-)
ster - Star, der (-s)
ster - Stern, der (-e)
sterk - stark
sterven - sterben
stevig - fest
stijgen - steigen
stil - leise
stil - still
stoel - Stuhl, der ("-e)
stof - Staub, der (-e / "-e)
stof - Stoff, der (-e)
stom - stumm
stop - Halt, der (-e)
stopcontact - Steckdose, die (-n)
stoplicht - Ampel, die (-n)
stoppen - aufhören
stoppen - stecken
stoppen - stoppen
storen - stören
storing - Störung, die (-en0
storm - Sturm, der ("-e)
straat - Straße, die (-n)
straf - Strafe, (-n)
straffen - bestrafen
strand - Strand, der ("-e)
stress - Stress, der (-e)
strijd - Streit, der (-e)
stroom - Strom, der ("-e)
student - Student, der (-en)
studeren - studieren
studie - Studium, das (Studien)
studio - Studio, das (-s)
stuk - Stück, das (-e)
stuk land - Grundstück, das (-e)
sturen - schicken
succes - Erfolg, der (-e)
suiker - Zucker, der (-)
supermarkt - Supermarkt, der ("-e)
symbool - Symbol, das (-e)
sympathiek - sympathisch
systeem - System, das (-e)
taak - Aufgabe, die (-n)
taal - Sprache, die (-n)
taart - Kuchen, der (-)
tabel - Tabelle, die (-n)
tablet - Tablette, die (-n)
tafel - Tisch, der (-e)
tak van sport - Sportart, die (-en)
talrijk - zahlreich
tamelijk - ziemlich
tand - Zahn, der ("-e)
tandenborstel - Zahnbürste, die (-n)
tandpasta - Zahnpasta, die (Zahnpasten)
tanken - tanken
tante - Tante, die (-n)
tapijt - Teppich, der (-e)
tarief - Tarif, der (-e)
taxi - Taxi, das (-s)
te laat komen - verspäten, sich
te veel - zu viel
te weinig - zu wenig
team - Mannschaft, die (-en)
team - Team, das (-s)
techniek - Technik, die (-en)
technisch - technisch
tegelijkertijd - gleichzeitig
tegen - gegen
tegenover - gegenüber
tegenovergestelde - Gegenteil, das (-e)
tegenspreken - widersprechen, sich
tegenstelling - Gegensatz, der ("-e)
tehuis - Heim, das (-e)
teken - Zeichen, das (-)
tekenen - zeichnen
tekening - Zeichnung, die (-en)
tekst - Text, der (-e)
telefoneren - telefonieren
telefoon - Telefon, das (-e)
telefoonboek - Telefonbuch, das ("-er)
telefooncel - Telefonzelle, die (-n)
telegram - Telegramm, das (-e)
teleurstellen - enttäuschen
teleurstelling - Enttäuschung, die (-en)
televisie - fernsehen
televisie - Fernsehen, das ()
televisietoestel - Fernseher, der (-)
tellen - zählen
temperatuur - Temperatur, die (-en)
tempo - Tempo, das (-s / Tempi)
ten minste - mindestens
tennis - Tennis, das ()
tenslotte - schließlich
tent - Zelt, das (-e)
tentoonstelling - Ausstellung, die (-en)
terras - Terrasse, die (-n)
terug - zurück
terugkeer - Rückkehr, die ()
terugreis - Rückfahrt, die (-en)
test - Test, der (-s)
testen - prüfen
tevergeefs - vergeblich
tevreden - zufrieden
tewerkstellen - beschäftigen, sich
theater - Theater, das (-)
thee - Tee, der
thema - Thema, das (Themen)
therapie - Therapie, die (-n)
thuis - Heimat, die (-en)
thuis - Zuhause, das ()
ticket - Fahrkarte, die (-n)
tijd - Zeit, die (-en)
tijdelijke hulp - Aushilfe, die (-n)
tijdens - während
tijdpunt - Zeitpunkt, der (-e)
tijdschrift - Illustrierte, die (-n)
tijdschrift - Zeitschrift, die (-en)
tip - Hinweis, der (-e)
titel - Titel, der (-)
toekomst - Zukunft, die ("-e)
toelating - Zulassung, die (-en)
toen - damals
toename - Erhöhung, die (-en)
toerist - Tourist, der (-en)
toeschouwen - zuschauen
toeschouwer - Zuschauer, der (-)
toespraak - Rede, die (-n)
toestaan - erlauben
toestand - Zustand, der ("-e)
toestemming - Erlaubnis, die (-se)
toestemming - Genehmigung, die (-e)n
toestemming - Zustimmung, die (-en)
toeteren - hupen
toetje - Nachspeise, die (-n)
toets - Prüfung, die (-en)
toets - Taste, die (-n)
toetsenbord - Tastatur, die (-en)
toeval - Zufall, der ("-e)
toevallig - zufällig
toilet - Toilette, die (-n)
toilet - WC, das (-s)
tolerant - tolerant
tomaat - Tomate, die (-n)
ton - Tonne, die (-n)
tonen - zeigen
toren, - Turm, der ("-e)
tot - bis
tot nu toe - bisher
totaal - gesamt
tour - Tour, die (-en)
traditie - Tradition, die (-en)
trainen - trainieren
trainer - Trainer, der (-)
training - Training, das (-s)
tram - S-Bahn, die (-en)
tram - Straßenbahn, die (-en)
transport - Transport, der (-e)
transporteren - transportieren
transportmiddel - Verkehrsmittel, das (-)
trap - Treppe, die (-n)
trappen - treten
treffen - treffen
treffer - Hit, der (-s)
trefpunt - Treffpunkt, der (-e)
trein - Zug, der ("-e)
trekken - ziehen
trend - Trend, der (-s)
treurig - traurig
trots - stolz
trouw - treu
trouwen - heiraten
trui - Pullover, der (-)
t-shirt - T-Shirt, das (-s)
tuin - Garten, der ("-)
turnen - turnen
tussen - zwischen
twaalf uur precies - Mittag, der (-e)
twijfel - Zweifel, der (-)
twijfelen - zweifeln
type - Typ, der (-en)
typemachine - Schreibmaschine, die (-n)
typisch - typisch
ui - Zwiebel, die (-n)
uit - aus
uitdrukking - Ausdruck, der ("-e)
uitgaan - ausgehen
uitgang - Ausgang, der ("-e)
uitgave - Ausgabe, die (-n)
uitgeven - ausgeben
uitkijken - aufpassen
uitkleden - ausziehen
uitlaatgas - Abgas, das (-e)
uitleg - Erklärung, die (-en)
uitleggen - erklären
uitmaken - ausmachen
uitnodigen - einladen
uitpakken - auspacken
uitrekenen - ausrechnen
uitrusten - ausruhen, sich
uitschakelen - ausschalten
uitsluiten - ausschließen
uitspraak - Aussprache, die (-n)
uitspreken - aussprechen
uitstappen - aussteigen
uitstekend - ausgezeichnet
uitvinden - erfinden
uitvinding - Erfindung, die (-en)
uitvoer - Export, der (-e)
uitzending - Übertragung, die (-en)
uitzending, - Sendung, die (-en)
uitzien, lijken - aussehen
uitzoeken - aussuchen, sich etwas
uitzondering - Ausnahme, die (-n)
universiteit - Hochschule, die (-n)
universiteit - Universität, die (-en)
uur - Stunde, die (-n)
vaak - häufig
vaak - oft
vaatwasser - Spülmaschine, die (-n)
vader - Vater, der ("-)
vak - Fach, das ("-er)
vakantie - Ferien, die (Plural)
vakantie - Urlaub, der (-e)
vakbond - Gewerkschaft, die (-en)
vakman - Handwerker, der (-)
vakmensen - Fachleute, die ()
vallen - fallen
vallen - stürzen
van - von
van de staat - staatlich
van plan zijn - vorhaben
vanaf - ab
vandaag - heute
vanwege - wegen
vanzelfsprekend - selbstverständlich
varken - Schwein, das (-e)
vastberaden - entschlossen sein
vastbesloten - bestimmt
vaste lijn - Festnetz, das ()
vasthouden - festhalten, sich
vechten - kämpfen
vee - Vieh, das (Viecher)
veel - viel
veerboot - Fähre, die (-n)
vegetarisch - vegetarisch
veilig - sicher
veiligheid - Sicherheit, die (-en)
veld - Feld, das (-er)
venster - Scheibe, die (-n)
ver - fern
ver - weit
ver weg - entfernt
veranderen - ändern, sich
veranderen - verändern
veranderingen - Änderung, die (-en)
verantwoordelijk - verantwortlich
verantwoordelijkheid - Verantwortung, die (-en)
verbeteren - verbessern, sich
verbetering - Besserung, die
verbetering - Verbesserung, die (-en)
verbieden - verbieten
verbinden - verbinden
verbinding - Anschluss, der ("-e)
verbinding - Verbindung, die (-en)
verblijf - Aufenthalt, der (-e)
verbod - Verbot, das (-e)
verbruiken - verbrauchen
verdelen - verteilen
verdenking - Verdacht, der (-e / "-e)
verder - weiter
verdienen - verdienen
verdieping - Stock, der ("-e, das Stockwerk, -e)
vereniging - Verband, der ("-e)
vereniging - Verein, der (-e)
vergadering - Besprechung, die (-en)
vergadering - Sitzung, die (-en)
vergadering - Versammlung, die (-en)
vergelijkbaar - ähnlich
vergelijken - vergleichen
vergelijking - Vergleich, der (-e)
vergeten - vergessen
vergeven - verzeihen
vergeving - Verzeihung, die
vergoeding - Gebühr, die (-en)
vergroten - vergrößern, sich
verhaal - Erzählung, die (-en)
verhaal - Geschichte, die (-n)
verheugen - freuen, sich
verhinderen - verhindern
verhogen - erhöhen, sich
verhuizen - einziehen
verhuizen - umziehen, sich
verhuizing - Umzug, der ("-e)
verhuren - vermieten
verjaardag - Geburtstag, der (-e)
verkeer - Verkehr, der
verkeerd begrijpen - missverstehen
verkeersbord - Verkehrszeichen, das (-)
verkiezen - vorziehen
verkiezing - Wahl, die (-en)
verklaringen - Aussage, die (-n)
verkopen - verkaufen
verkoper - Verkäufer, der (-)
verkouden - Schnupfen, der (-)
verkouden worden - erkälten, sich
verlaten - verlassen
verleden - Vergangenheit, die
verlengen - verlängern
verliefd worden - verlieben, sich
verlies - Verlust, der (-e)
verliezen - verlieren
vermindering - Ermäßigung, die (-en)
vermoeden - vermuten
vernietigen - zerstören
verontschuldigen - entschuldigen, sich
veroorzaken - verursachen
verpleegster - Krankenpfleger, der (-)
verpleegster - Krankenschwester, die (-n)
verpleger - Pfleger, der (-)
verrassen - überraschen
verrassing - Überraschung, die (-en)
vers - frisch
verschijnen - erscheinen
verschil - Unterschied, der (-e)
verschillend - anders
verschillend - verschieden
verschrikkelijk - furchtbar
verschrikkelijk - schrecklich
verslag - Bericht, der (-e)
verslechteren - verschlechtern, sich
versnelling - Gang, der ("-e)
vertalen - übersetzen
vertaler - Übersetzer, der (-)
vertaling - Übersetzung, die (-en)
vertegenwoordigen - vertreten
vertegenwoordiger - Vertreter, der (-)
vertellen - erzählen
vertraging - Verspätung, die (-en)
vertrek - Abfahrt, die (-en)
vertrekken - abfahren
vertrouwen - Vertrauen, das ()
vervaldatum - Verfallsdatum, das (-daten)
vervanger - Ersatz, der ("-e)
vervanging - Vertretung, die (-en)
vervelend - ärgerlich
vervoermiddel - Verkehrsmittel, das (-)
vervolgopleiding - Weiterbildung, die (-en)
vervullen - erfüllen, sich
verwachten - erwarten
verward - durcheinander
verwarmen - heizen
verwarming - Heizung, die (-en)
verwijt - Vorwurf, der ("-e)
verwisselen - verwechseln
verwonden - verletzen, sich
verwonderen - wundern, sich
verwonding - Verletzung, die (-en)
verzamelen - sammeln
verzekeren - versichern
verzekering - Versicherung, die (-en)
verzenden - senden
verzoek - Antrag, der ("-e)
verzoek - Aufforderung, -die (en)
verzoek - Bitte, die (-n)
verzoeken - auffordern
verzoeken - bitten, bittet, bat, hat gebeten
verzorgen - pflegen
verzorgen - sich kümmern
verzorger - Betreuer, der (-)
vet - fett
vet - Fett, das (-e)
vieren - feiern
viering - Feier, die (-n)
vierkante meter - Quadratmeter, der (-)
vijand - Feind, der (-e)
vinden - finden
vinger - Finger, der (-)
vis - Fisch, der (-e)
visum - Visum, das (Visa)
vitamine - Vitamin, das (-en)
vlakbij - nahe
vlakte - Fläche, die (-n)
vlees - Fleisch, das ()
vliegen - fliegen
vliegtuig - Flugzeug, das (-e)
vloeien - fließen
vloeistof - Flüssigkeit, die (-en)
vlucht - Flucht, die (-en)
vlucht - Flug, der ("-e)
vochtig - feucht
voeden - ernähren, sich
voeding - Ernährung, die ()
voeding - Nahrungsmittel, das (-)
voelen - fühlen
voertuig - Fahrzeug, das (-e)
voet - Fuß, der ("-e)
voetbal - Fußball, der ("-e)
voetganger - Fußgänger, der (-)
voetgangerszone - Fußgängerzone, die (-n)
vogel - Vogel, der (")
vol - satt
vol - voll
voldoende zijn - ausreichen
volgen - folgen
volgens - gemäß
volgorde - Reihenfolge, die (-n)
volk - Volk, das ("-er)
volledig - völlig
voltijdse - Vollzeit, die ()
volwassene - Erwachsene, der/die (-n)
voor - bevor
voor - für
voor - vor
voor - vorher
voor elkaar krijgen - erledigen
voor mijn part - meinetwegen
voor niets - umsonst
voorbeeld - Beispiel, das (-e)
voorbereiden - vorbereiten, sich
voorbereiding - Vorbereitung, die (-en)
voorbij - vorbei
voorbij zijn - aus sein
voordeel - Vorteil, der (-e)
voordracht - Vortrag, der ("-e)
voorgerecht - Vorspeise, die (-n)
voorhoofd - Stirn, die (-en)
voorlopig - vorläufig
voornaam - Vorname, der (-n)
vooroordeel - Vorurteil, das (-e)
voorrang - Vorfahrt, die ()
voorschrijven - verschreiben
voorstel - Vorschlag, der ("-)e
voorstellen - vorschlagen
voorstellen - vorstellen, sich
voorstelling - Vorstellung, die (-en)
voortdurend - dauernd
voortgang - Fortschritt, der (-e)
voortzetting - Fortsetzung, die (-en)
vooruit - voraus
vooruitzicht - Aussicht, die (-en)
voorwaarde - Bedingung, die (-en)
voorwaarde - Voraussetzung, die (-en)
voorwaarts - vorwärts
voorwerp - Artikel, (der) -
voorwerp - Gegenstand, der ("-e)
voorzichtigheid - Vorsicht, die ()
vorig - vorig
vork - Gabel, die (-n)
vorm - Form, die (-en)
vraag - Förderung, die (-en)
vraag - Frage, die (-n)
vrachtwagen - Laster, der (-)
vrachtwagen - Lastkraftwagen, -/LKW, der (-s)
vrachtwagen - LKW, der (-s)
vragen - fragen
vrede - Frieden, der (-)
vreemd - fremd
vreemde taal - Fremdsprache, die (-n)
vreten - fressen
vreugde - Freude, die (-n)
vrezen - fürchten, sich
vriend - Freund, der (-e)
vriendelijk - freundlich
vriendschap - Freundschaft, die (-e)n
vriezen - frieren
vrij - frei
vrije tijd - Freizeit, die (-en)
vrijheid - Freiheit, die (-en)
vroeg - früh
vroeger - früher
vrolijk - fröhlich
vrouw - Ehefrau, die (-en)
vrouw - Frau, die (-en)
vrouwelijk - weiblich
vrucht - Frucht, die "-e
vuil - schmutzig
vuilnisbak - Mülltonne, die (-n)
vuilnisophaaldienst - Müllabfuhr, die (-en)
vuur - Feuer, das (-)
VVV (toerismebureau) - Verkehrsverein, der (-e)
waar - wahr
waar - wo
waar vandaan - woher
waarde - wert
waarde - Wert, der (-e)
waarheen - wohin
waarheid - Wahrheit, die (-en)
waarnemen - beachten
waarschijnlijk - wahrscheinlich
waarschuwen - warnen
wachten - warten
wagen - Wagen, der (-)
wakker - wach
wakker worden - aufwachen
wandelen - spazieren gehen
wandeling - Wanderung, die (-en)
wandeling, - Spaziergang, der ("-e)
wanneer - wann
wantrouwen - Misstrauen, das
warenhuizen - Kaufhaus, das ("-er)
warm - herzlich
warm - warm
warmte - Hitze, die (-n)
warmte - Wärme, die
was - Wäsche, die
wasmiddel - Waschmittel, das (-)
wassen - waschen, sich
water - Wasser, das (-)
wedstrijd - Wettbewerb, der (-e)
weduwe zijn - verwitwet
week - Woche, die (-n)
weekdag - Wochentag, der (-e)
weekend - Wochenende, das (-n)
weer - Wetter, das (-)
weerbericht - Wetterbericht, der (-e)
weergave - Darstellung, die (-en)
weerziens - Wiedersehen, das ()
weg - fort
weg - weg
weg - Weg, der (-e)
wegen - wiegen
wei - Wiese, die (-n)
weigeren - ablehnen
weinig - gering
weinig - wenig
wekken - wecken
wekker - Wecker, der (-)
wel - wohl
weliswaar - zwar
welkom - willkommen
welzijn - Wohl, das ()
wennen aan - gewöhnen, sich
wens - Wunsch, der ("-e)
wensen - wünschen, sich
wereld - Welt, die (-en)
wereldkampioen - Weltmeister, der (-)
werk - Arbeit, die (-en)
werkelijk - wirklich
werkelijkheid - Realität, die (-en)
werkelijkheid - Wirklichkeit, die (-en)
werken - arbeiten
werken - wirken
werkgelegenheid - Beschäftigung, die (-en)
werkgever - Arbeitgeber, der (-)
werknemer - Angestellte, der, die (-n)
werknemer - Arbeitnehmer, der (-)
werknemer - Mitarbeiter, der (-)
werkplaats - Werkstatt, die ("-en)
werkplek - Arbeitsplatz, der ("-e)
westen - Westen, der
wet - Gesetz, das (-e)
weten - kennen
weten - wissen
wetenschap - Wissenschaft, die (-en)
wezenlijk - wesentlich
wiel - Rad, das ("-er)
wijn - Wein, der (-e)
wijs - weise
willen - wollen
wind - Wind, der (-e)
winkel - Laden, der ("-)
winnaar - Sieger, der (-)
winnen - gewinnen
winst - Gewinn, der (-e)
winter - Winter, der (-)
wiskunde - Mathematik, die ()
wisselen - wechseln
wit - weiß
woede - Ärger, der ()
woedend - wütend
woensdag - Mittwoch, der (-e)
wol - Wolle, die (-n)
wolk - Wolke, die (-n)
wond - Wunde, die (-n)
wonder - Wunder, das (-)
wonderbaarlijk - wunderbar
wonen - wohnen
woningdienst - Wohnungsamt, das ("-er)
woonplaats - Wohnort, der (-e)
woord - Wort, das ("-er /-e)
woordenboek - Wörterbuch, das ("-er)
worden - werden
worst - Wurst, die ("-e)
zaak - Fall, der ("-e)
zaak - Geschäft, das (-e)
zaal - Saal, der (Säle)
zacht - weich
zak - Sack, der ("-e)
zak - Tasche, die (-n)
zak - Tüte, die (-n)
zakboekje - Taschenbuch, das ("-er)
zakdoek - Taschentuch, das ("-er)
zakgeld - Taschengeld, das
zalf - Salbe, die (-n)
zand - Sand, der (-e / "-e)
zanger - Sänger, der (-)
zaterdag - Samstag, der (-e)
zee - Meer, das (-e)
zeep - Seife, die (-n)
zeer - sehr
zeggen - sagen
zeldzaam - selten
zelf - selbst
zelfs - sogar
zelfstandig - selbständig
zender - Sender, der (-)
zenuw - Nerv, der (-en)
zetel - Sitz, der (-e)
zich vergissen - irren, sich
ziek - krank
zieke - Kranke, der/die (-n)
ziekenfonds - Krankenkasse, die (-n)
ziekenhuis - Krankenhaus, das ("-er)
ziekte - Krankheit, die (-e)n
zien, - sehen
zijn - sein
zijn - zu sein
zin - Lust, die ("-e)
zin - Satz, der ("-e)
zin - Sinn, der (-e)
zingen - singen
zinken - sinken
zitten - sitzen
zo - so
zo mogelijk - möglichst
zo veel - soviel
zodat - damit
zodra - sobald
zoeken - suchen
zoet - süß
zolang - solange
zomer - Sommer, der (-)
zon - Sonne, die (-n)
zondag - Sonntag, der (-e)
zonder - ohne
zonet - vorhin
zoon - Sohn, der ("-e)
zorg - Betreuung, die (-en)
zorg - Sorge, die (-n)
zorgen maken - sorgen
zout - Salz, das (-e)
zuiden - Süden, der ()
zuinig - sparsam
zulk - solch
zus - Schwester, die (-n)
zuur - sauer
zwaaien - winken
zwaar - schwer
zwak - schwach
zwart - schwarz
zwembad - Schwimmbad, das ("-er)
zwemmen - schwimmen
zweten - schwitzen
zwijgen - schweigen