Germatik.nl Motorkap VMBO HAVO VWO Literatuur Vaardigheden

VWO = Gymnasium


























 

© 2025 - W. Bunnik

B1 H12: Essen und Trinken

1. Basiswoorden over eten en drinken (Essen und Trinken)

das Essen – het eten

das Getränk – het drankje

das Frühstück – het ontbijt

das Mittagessen – de lunch / het middageten

das Abendessen – het avondeten

die Speisekarte – de menukaart

die Vorspeise – het voorgerecht

das Hauptgericht – het hoofdgerecht

die Nachspeise / der Nachtisch – het dessert / het toetje

der Snack – de snack

der Hunger – de honger

der Durst – de dorst

Voorbeeldzinnen:

Wann gibt es Abendessen? – Wanneer is het avondeten?

Ich habe Hunger. – Ik heb honger.

Was möchtest du trinken? – Wat wil je drinken?


2. Populaire gerechten (Gerichte)

die Suppe – de soep

der Salat – de salade

das Brot – het brood

die Bratwurst – de braadworst

der Schnitzel – de schnitzel

das Steak – de biefstuk

der Fisch – de vis

die Pizza – de pizza

die Pasta – de pasta

die Pommes – de friet

das Gemüse – de groente

das Fleisch – het vlees

Voorbeeldzinnen:

Ich esse gern Salat. – Ik eet graag salade.

Möchtest du eine Suppe bestellen? – Wil je een soep bestellen?

Die Pommes sind sehr lecker. – De friet is erg lekker.


3. Dranken (Getränke)

das Wasser – het water

das Mineralwasser – het mineraalwater

der Tee – de thee

der Kaffee – de koffie

der Saft – het sap

der Orangensaft – het sinaasappelsap

die Milch – de melk

das Bier – het bier

der Wein – de wijn

der Sekt – de mousserende wijn

die Cola – de cola

die Limonade – de limonade

Voorbeeldzinnen:

Ich trinke ein Glas Wasser. – Ik drink een glas water.

Möchtest du Kaffee oder Tee? – Wil je koffie of thee?

Der Wein schmeckt sehr gut. – De wijn smaakt erg goed.


4. Fruit en groenten (Obst und Gemüse)

der Apfel – de appel

die Banane – de banaan

die Orange – de sinaasappel

die Birne – de peer

die Trauben – de druiven

die Erdbeere – de aardbei

die Zitrone – de citroen

die Kartoffel – de aardappel

die Karotte – de wortel

die Tomate – de tomaat

der Salat – de sla

die Zwiebel – de ui

der Paprika – de paprika

Voorbeeldzinnen:

Ich esse gerne Obst, besonders Erdbeeren. – Ik eet graag fruit, vooral aardbeien.

Möchtest du einen Apfel? – Wil je een appel?

Die Tomaten sind frisch. – De tomaten zijn vers.


5. Brood en gebak (Brot und Gebäck)

das Brot – het brood

die Brötchen – de broodjes

das Croissant – de croissant

der Kuchen – de taart

die Torte – de taart (met crème of slagroom)

das Gebäck – het gebak

die Brezel – de pretzel

das Plätzchen – het koekje

die Waffel – de wafel

Voorbeeldzinnen:

Zum Frühstück esse ich ein Brötchen. – Bij het ontbijt eet ik een broodje.

Der Kuchen schmeckt lecker. – De taart smaakt lekker.

Hast du die Brezeln probiert? – Heb je de pretzels geprobeerd?


6. In het restaurant (Im Restaurant)

der Kellner – de ober

die Kellnerin – de serveerster

bestellen – bestellen

die Rechnung – de rekening

die Reservierung – de reservering

das Trinkgeld – de fooi

die Speisekarte – de menukaart

das Menü – het menu

zahlen – betalen

getrennt zahlen – apart betalen

zusammen zahlen – samen betalen

Voorbeeldzinnen:

Können wir die Speisekarte haben? – Kunnen we de menukaart krijgen?

Ich möchte ein Schnitzel bestellen. – Ik wil graag een schnitzel bestellen.

Können wir die Rechnung bekommen? – Kunnen we de rekening krijgen?


7. Smaak en kwaliteit (Geschmack und Qualität)

lecker – lekker

süß – zoet

sauer – zuur

salzig – zout

scharf – scherp/pittig

bitter – bitter

frisch – vers

warm – warm

kalt – koud

fettig – vet

gesund – gezond

Voorbeeldzinnen:

Der Kuchen ist süß und lecker. – De taart is zoet en lekker.

Die Suppe ist zu salzig. – De soep is te zout.

Ich mag frisches Obst. – Ik houd van vers fruit.


8. Keuken en kookwoorden (Küche und Kochwörter)

kochen – koken

braten – bakken/braden

schneiden – snijden

servieren – serveren

mischen – mengen

würzen – kruiden

die Pfanne – de pan

der Topf – de kookpot

das Messer – het mes

die Gabel – de vork

der Löffel – de lepel

der Teller – het bord

das Glas – het glas

Voorbeeldzinnen:

Ich koche heute Abend Pasta. – Ik kook vanavond pasta.

Kannst du das Gemüse schneiden? – Kun jij de groenten snijden?

Wir servieren den Nachtisch. – Wij serveren het toetje.


9. Winkelen voor eten (Lebensmitteleinkauf)

der Supermarkt – de supermarkt

das Geschäft – de winkel

der Markt – de markt

die Bäckerei – de bakkerij

die Metzgerei – de slagerij

die Zutaten – de ingrediënten

das Angebot – de aanbieding

die Kasse – de kassa

das Gewicht – het gewicht

der Preis – de prijs

frisch – vers

Voorbeeldzinnen:

Wo ist der nächste Supermarkt? – Waar is de dichtstbijzijnde supermarkt?

Die Tomaten sind im Angebot. – De tomaten zijn in de aanbieding.

Kann ich an der Kasse zahlen? – Kan ik bij de kassa betalen?


10. Basiswerkwoorden over eten en drinken

essen – eten

trinken – drinken

mögen – houden van

probieren – proberen/proeven

kochen – koken

bestellen – bestellen

bezahlen – betalen

genießen – genieten

schmecken – smaken

Voorbeeldzinnen:

Ich esse gerne Pasta. – Ik eet graag pasta.

Das Essen schmeckt gut. – Het eten smaakt goed.

Möchtest du das probieren? – Wil je dat proberen?


Typische zinnen over eten en drinken

Was möchtest du essen? – Wat wil je eten?

Möchten Sie etwas trinken? – Wilt u iets drinken?

Das Essen war lecker. – Het eten was lekker.

Die Rechnung, bitte. – De rekening, alstublieft.

Was ist dein Lieblingsgericht? – Wat is jouw favoriete gerecht?




Grammatik


1. Het werkwoord "essen" (eten)

Het werkwoord essen is een sterk werkwoord en verandert van klinker in de tweede en derde persoon enkelvoud (van e naar i).

Vervoeging van "essen":

ich esse – ik eet

du isst – jij eet

er/sie/es isst – hij/zij/het eet

wir essen – wij eten

ihr esst – jullie eten

sie/Sie essen – zij eten / u eet

Voorbeeldzinnen:

Ich esse gerne Pizza. – Ik eet graag pizza.

Isst du auch Salat? – Eet jij ook salade?

Er isst viel Obst. – Hij eet veel fruit.


2. Het werkwoord "trinken" (drinken)

Het werkwoord trinken is een regelmatig werkwoord.

Vervoeging van "trinken":

ich trinke – ik drink

du trinkst – jij drinkt

er/sie/es trinkt – hij/zij/het drinkt

wir trinken – wij drinken

ihr trinkt – jullie drinken

sie/Sie trinken – zij drinken / u drinkt

Voorbeeldzinnen:

Ich trinke Kaffee mit Milch. – Ik drink koffie met melk.

Trinkst du genug Wasser? – Drink jij genoeg water?

Sie trinkt ein Glas Wein. – Zij drinkt een glas wijn.


3. Vraagzinnen in een restaurant

Bij het bestellen van eten en drinken gebruik je vaak beleefde vraagzinnen. Hierbij gebruik je de modale werkwoorden möchten (zou willen) of können (kunnen).

a. Vraagzinnen met "möchten":

Met möchten kun je beleefd vragen wat iemand zou willen eten of drinken.

Voorbeeldzinnen:

Möchten Sie etwas trinken? – Wilt u iets drinken?

Was möchten Sie bestellen? – Wat wilt u bestellen?

Möchtest du ein Stück Kuchen? – Wil je een stuk taart?

b. Vraagzinnen met "können":

Met können kun je beleefd vragen of iets mogelijk is.

Voorbeeldzinnen:

Können wir die Speisekarte haben? – Kunnen we de menukaart krijgen?

Kann ich die Rechnung bitte haben? – Kan ik de rekening alstublieft krijgen?

Können Sie mir etwas empfehlen? – Kunt u mij iets aanbevelen?


4. Het gebruik van de vierde naamval (Akkusativ)

In een restaurant of tijdens het praten over eten gebruik je vaak de vierde naamval (Akkusativ), bijvoorbeeld bij bestellen of proeven.

Voorzetsels die de vierde naamval gebruiken:

durch – door

für – voor

ohne – zonder

um – om

Voorbeeldzinnen:

Ich möchte einen Kaffee bestellen. – Ik wil een koffie bestellen. (mannelijk: der einen)

Haben Sie die Rechnung? – Heeft u de rekening? (vrouwelijk: die blijft die)

Er trinkt das Wasser ohne Zucker. – Hij drinkt het water zonder suiker. (onzijdig: das blijft das)


5. Het wederkerend werkwoord "sich freuen auf" (uitkijken naar)

Met sich freuen auf kun je zeggen dat je je ergens op verheugt, bijvoorbeeld op een maaltijd.

Vervoeging van "sich freuen":

ich freue mich – ik verheug me

du freust dich – jij verheugt je

er/sie/es freut sich – hij/zij/het verheugt zich

wir freuen uns – wij verheugen ons

ihr freut euch – jullie verheugen je

sie/Sie freuen sich – zij verheugen zich / u verheugt zich

Voorbeeldzinnen:

Ich freue mich auf das Abendessen. – Ik verheug me op het avondeten.

Freust du dich auf die Pizza? – Kijk jij uit naar de pizza?

Wir freuen uns auf das Dessert. – Wij verheugen ons op het dessert.


6. Het werkwoord "schmecken" (smaken)

Met schmecken geef je aan hoe iets smaakt. Het onderwerp is het eten of drinken (datgene wat smaakt), en de persoon aan wie het smaakt staat in de derde naamval (Dativ).

Regels:

Het eten of drinken staat in de eerste naamval (nominatief).

De persoon die proeft staat in de derde naamval (Dativ).

Vervoeging van "schmecken":

ich schmecke – ik smaak

du schmeckst – jij smaakt

er/sie/es schmeckt – hij/zij/het smaakt

wir schmecken – wij smaken

ihr schmeckt – jullie smaken

sie/Sie schmecken – zij smaken / u smaakt

Voorbeeldzinnen:

Der Kuchen schmeckt mir. – De taart smaakt mij goed.

Schmeckt dir die Suppe? – Smaakt de soep jou?

Die Pizza schmeckt ihm nicht. – De pizza smaakt hem niet.


7. Het werkwoord "mögen" (leuk vinden / houden van)

Het werkwoord mögen gebruik je om te zeggen dat je iets lekker vindt of ergens van houdt.

Vervoeging van "mögen":

ich mag – ik houd van

du magst – jij houdt van

er/sie/es mag – hij/zij/het houdt van

wir mögen – wij houden van

ihr mögt – jullie houden van

sie/Sie mögen – zij houden van / u houdt van

Voorbeeldzinnen:

Ich mag Pasta sehr. – Ik houd erg van pasta.

Magst du Schokolade? – Houd jij van chocola?

Er mag keinen Fisch. – Hij houdt niet van vis.


8. Bijvoeglijke naamwoorden om smaak te beschrijven

Bij het beschrijven van eten en drinken gebruik je vaak bijvoeglijke naamwoorden. Let op dat het bijvoeglijk naamwoord zich aanpast aan het geslacht en de naamval van het zelfstandig naamwoord.

Veelgebruikte bijvoeglijke naamwoorden:

lecker – lekker

süß – zoet

sauer – zuur

salzig – zout

scharf – pittig

bitter – bitter

frisch – vers

Voorbeeldzinnen:

Der Kuchen ist süß. – De taart is zoet.

Ich finde die Suppe zu salzig. – Ik vind de soep te zout.

Das Obst ist frisch und lecker. – Het fruit is vers en lekker.


9. Beleefde zinnen in een restaurant

Bij het bestellen in een restaurant gebruik je vaak beleefde zinnen. Hiervoor wordt meestal de konjunktiv II (beleefde vorm) gebruikt, zoals ich hätte gern of ich würde gern.

Voorbeelden van beleefde zinnen:

Ich hätte gern ein Glas Wein. – Ik zou graag een glas wijn willen.

Ich würde gern die Rechnung zahlen. – Ik zou graag de rekening betalen.

Könnten Sie uns die Speisekarte bringen? – Zou u ons de menukaart kunnen brengen?


10. Toekomstige plannen met "werden"

Bij het plannen van een maaltijd of een uitje naar een restaurant gebruik je de toekomende tijd (Futur I). Dit wordt gevormd met het hulpwerkwoord werden + de infinitief.

Vervoeging van "werden":

ich werde – ik zal

du wirst – jij zult

er/sie/es wird – hij/zij/het zal

wir werden – wij zullen

ihr werdet – jullie zullen

sie/Sie werden – zij zullen / u zult

Voorbeeldzinnen:

Ich werde heute Abend kochen. – Ik zal vanavond koken.

Wirst du das neue Restaurant ausprobieren? – Ga jij het nieuwe restaurant proberen?

Wir werden morgen Fisch essen. – Wij zullen morgen vis eten.


Kultur


1. Eetgewoonten in Duitstalige landen

a. Maaltijden op een dag

In Duitstalige landen hebben mensen drie hoofdmaaltijden per dag. De verdeling van de maaltijden is een belangrijk deel van de cultuur.

Ontbijt (Frühstück):

o Het ontbijt is meestal eenvoudig en bestaat uit broodjes (Brötchen), boter, jam (Marmelade), kaas (Käse), vleeswaren (Wurst) en vaak een gekookt ei (gekochtes Ei).

o Koffie (Kaffee) of thee (Tee) is een populaire drank bij het ontbijt.

Lunch (Mittagessen):

o De lunch is traditioneel de hoofdmaaltijd van de dag en bestaat uit een warme maaltijd met vlees, vis, aardappelen (Kartoffeln), pasta (Nudeln) of rijst (Reis), en groenten.

o In moderne tijden wordt de lunch echter vaak lichter, vooral voor mensen die werken.

Avondeten (Abendessen):

o Het avondeten wordt vaak Abendbrot genoemd. Het is een eenvoudige, koude maaltijd met brood, boter, kaas, worst en rauwkost zoals tomaten of komkommer.

o Tegenwoordig kiezen sommige families ook voor een warme maaltijd in de avond.


b. Tussendoortjes (Zwischenmahlzeiten)

Duitsers houden van hun koffie- en theemomenten met gebak of koekjes in de middag. Dit wordt vaak Kaffee und Kuchen genoemd.

In Oostenrijk is Jause een geliefd tussendoortje, vaak met brood, kaas en worst.

Zwitsers eten graag een lichte snack, zoals een pretzel (Brezel) of een stukje chocolade (Schokolade).


c. Tafelen in Duitstalige landen

Maaltijden worden in Duitstalige landen gezien als een moment van sociale verbinding. Samen eten met familie en vrienden is belangrijk.

Beleefdheid aan tafel is essentieel. Zo wacht men meestal totdat iedereen is geserveerd voordat men begint met eten. Een veelgebruikte zin is: Guten Appetit! (Eet smakelijk!).


2. Typisch Duitse gerechten

a. Populaire gerechten

Duitsland staat bekend om zijn stevige en smaakvolle gerechten. Hier zijn een paar typisch Duitse specialiteiten:

Bratwurst: Gegrilde worst, vaak geserveerd met zuurkool (Sauerkraut) of aardappelsalade (Kartoffelsalat).

Schnitzel: Gepaneerde en gebakken kalfsoester of varkenslap, vaak met friet of salade.

Currywurst: Een populaire snack, bestaande uit braadworst met currysaus en vaak geserveerd met friet.

Sauerkraut: Gefermenteerde kool, vaak geserveerd als bijgerecht bij vleesgerechten.

Eintopf: Een stevige maaltijdsoep of stoofpot met groenten, aardappelen en vlees.

Schwarzwälder Kirschtorte: Zwartewoudtaart met chocolade, kersen en slagroom.

b. Regionale specialiteiten

Elke regio in Duitsland heeft zijn eigen gerechten:

Weißwurst en Brezel in Beieren.

Königsberger Klopse (gehaktballetjes in een romige saus) in Noordoost-Duitsland.

Rheinischer Sauerbraten (gemarineerd rundvlees) in het Rijnland.


3. Typisch Oostenrijkse gerechten

a. Bekende gerechten

De Oostenrijkse keuken heeft veel invloeden uit Hongarije, Tsjechië en Italië. Typische gerechten zijn:

Wiener Schnitzel: De beroemdste Oostenrijkse specialiteit, gemaakt van kalfsvlees.

Apfelstrudel: Appelstrudel met een zoete vulling van appels, rozijnen, kaneel en suiker.

Kaiserschmarrn: Een zoete pannenkoek in stukjes gescheurd en geserveerd met poedersuiker en appelmoes.

Tafelspitz: Gekookt rundvlees, vaak geserveerd met aardappelen en mierikswortelsaus (Meerrettich).

b. Koffiecultuur in Wenen

Wenen staat bekend om zijn koffiecultuur. De Wiener Kaffeehaus is een belangrijk onderdeel van de stadscultuur. Hier drink je traditionele koffiespecialiteiten zoals Melange (vergelijkbaar met cappuccino) en eet je gebak zoals Sachertorte.


4. Typisch Zwitserse gerechten

a. Kaasgerechten

Zwitserland staat bekend om zijn kaas. De twee beroemdste gerechten zijn:

Fondue: Gesmolten kaas waarin stukjes brood worden gedoopt.

Raclette: Gesmolten kaas die over aardappelen, groenten of brood wordt geschraapt.

b. Andere specialiteiten

Rösti: Een gerecht van geraspte en gebakken aardappelen, vaak geserveerd als bijgerecht.

Zürcher Geschnetzeltes: Gesneden kalfsvlees in een romige saus, meestal geserveerd met Rösti.

Basler Läckerli: Een traditionele honingkoek uit Basel.


5. Eten in een restaurant

a. Tafelen in een Duits restaurant

In Duitstalige landen is het gebruikelijk om een tafel te reserveren (eine Reservierung machen), vooral in populaire restaurants.

Als je binnenkomt, begroet je de bediening met Guten Tag en vraag je beleefd of er een tafel vrij is.

Veelgebruikte beleefde zinnen:

o Können wir die Speisekarte haben? – Kunnen we de menukaart krijgen?

o Ich hätte gern... – Ik zou graag... willen.

o Die Rechnung, bitte. – De rekening, alstublieft.

b. Fooi geven

In Duitstalige landen is het gebruikelijk om een fooi (Trinkgeld) te geven. Meestal rond je het bedrag af of geef je 5-10% extra.

c. Lokale eetgelegenheden

Naast restaurants vind je ook traditionele plekken zoals:

Biergarten (biergarten): Populair in Zuid-Duitsland, met eenvoudige gerechten zoals pretzels, worst en bier.

Heuriger: Een typisch Oostenrijkse plek waar jonge wijn en lokale gerechten worden geserveerd.

Almhütte: Een berghut in Oostenrijk of Zwitserland waar je lokale specialiteiten kunt eten.