Germatik.nl Motorkap VMBO HAVO VWO Literatuur Vaardigheden

VWO = Gymnasium


























 

© 2025 - W. Bunnik

B1 H3: Schule und Hobbys

1. School

die Schule – de school

der Lehrer – de leraar

die Lehrerin – de lerares

der Schüler – de leerling (mannelijk)

die Schülerin – de leerling (vrouwelijk)

das Klassenzimmer – het klaslokaal

die Klasse – de klas

die Hausaufgabe – het huiswerk

die Pause – de pauze

die Prüfung – de toets / het examen

die Note – het cijfer

das Fach – het vak

der Stundenplan – het rooster

der Kugelschreiber (der Kuli) – de pen

der Bleistift – het potlood

das Heft – het schrift

das Buch – het boek

das Lineal – de liniaal


2. Schoolvakken

Deutsch – Duits

Englisch – Engels

Französisch – Frans

Geschichte – geschiedenis

Erdkunde – aardrijkskunde

Mathematik (Mathe) – wiskunde

Biologie – biologie

Physik – natuurkunde

Chemie – scheikunde

Sport – gym/LO

Kunst – tekenen/kunst

Musik – muziek

Religion – godsdienst


3. Hobby's

das Hobby – de hobby

die Freizeit – de vrije tijd

Fußball spielen – voetballen

Tennis spielen – tennissen

Klavier spielen – piano spelen

Gitarre spielen – gitaar spelen

malen – schilderen

basteln – knutselen

schwimmen – zwemmen

tanzen – dansen

lesen – lezen

fernsehen – tv kijken

Musik hören – muziek luisteren

Videospiele spielen – videogames spelen

fotografieren – fotograferen

laufen / joggen – hardlopen


4. Beschrijving van school en hobby's

einfach – makkelijk

schwierig – moeilijk

interessant – interessant

langweilig – saai

wichtig – belangrijk

lustig – grappig

anstrengend – vermoeiend

kreativ – creatief

sportlich – sportief

musikalisch – muzikaal


5. Basiswerkwoorden die bij het thema horen

lernen – leren

lehren – lesgeven

studieren – studeren

schreiben – schrijven

lesen – lezen

machen – maken

spielen – spelen

üben – oefenen

mögen – leuk vinden

lieben – houden van

hassen – haten


6. Typische zinnen over school en hobby's

Ich gehe in die Schule. – Ik ga naar school.

Ich habe heute viel Hausaufgaben. – Ik heb vandaag veel huiswerk.

Mein Lieblingsfach ist Deutsch. – Mijn lievelingsvak is Duits.

Die Lehrerin ist sehr nett. – De lerares is heel aardig.

In meiner Freizeit spiele ich Fußball. – In mijn vrije tijd voetbal ik.

Ich höre gerne Musik. – Ik luister graag naar muziek.

Welche Hobbys hast du? – Welke hobby’s heb jij?



Grammatik

1. Het werkwoord "mögen" (leuk vinden)

Het werkwoord mögen gebruik je om te zeggen dat je iets leuk vindt. Het is een modaal werkwoord, en modale werkwoorden zijn onregelmatig in het Duits.

Vervoeging van "mögen":

ich mag – ik vind leuk

du magst – jij vindt leuk

er/sie/es mag – hij/zij/het vindt leuk

wir mögen – wij vinden leuk

ihr mögt – jullie vinden leuk

sie/Sie mögen – zij vinden leuk / u vindt leuk

Voorbeeldzinnen:

Ich mag Deutsch. – Ik vind Duits leuk.

Magst du Sport? – Vind jij sport leuk?

Er mag Musik hören. – Hij luistert graag naar muziek.


2. Het werkwoord "spielen" (spelen)

Het werkwoord spielen wordt vaak gebruikt om over hobby's te praten, zoals sporten of muziekinstrumenten spelen. Het is een regelmatig werkwoord en wordt vervoegd volgens de standaardregels.

Vervoeging van "spielen":

ich spiele – ik speel

du spielst – jij speelt

er/sie/es spielt – hij/zij/het speelt

wir spielen – wij spelen

ihr spielt – jullie spelen

sie/Sie spielen – zij spelen / u speelt

Voorbeeldzinnen:

Ich spiele Fußball. – Ik speel voetbal.

Spielst du ein Instrument? – Speel jij een instrument?

Sie spielt gern Tennis. – Zij speelt graag tennis.


3. Het werkwoord "finden" (vinden)

Met finden kun je zeggen wat je van iets vindt, bijvoorbeeld een vak of hobby.

Vervoeging van "finden":

ich finde – ik vind

du findest – jij vindt

er/sie/es findet – hij/zij/het vindt

wir finden – wij vinden

ihr findet – jullie vinden

sie/Sie finden – zij vinden / u vindt

Voorbeeldzinnen:

Ich finde Mathe interessant. – Ik vind wiskunde interessant.

Wie findest du Deutsch? – Wat vind jij van Duits?

Wir finden Fußball spannend. – Wij vinden voetbal spannend.


4. Bijwoord "gern" (graag)

Met het woord gern geef je aan dat je iets graag doet, bijvoorbeeld een hobby. Het komt na het werkwoord in de zin.

Voorbeeldzinnen:

Ich spiele gern Klavier. – Ik speel graag piano.

Sie schwimmt gern. – Zij zwemt graag.

Hörst du gern Musik? – Luister jij graag naar muziek?


5. De derde naamval (Dativ) bij voorzetsels

In dit hoofdstuk leer je voorzetsels die de derde naamval (dativ) gebruiken. Dit zijn bijvoorbeeld mit (met) en bei (bij). Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden veranderen in de derde naamval.

Verandering van lidwoorden in de derde naamval:

der dem

die der

das dem

die (meervoud) den (+ "-n" achter het zelfstandig naamwoord in het meervoud)

Veelvoorkomende voorzetsels met de derde naamval:

mit – met

bei – bij

nach – naar

von – van

zu – naar

Voorbeeldzinnen:

Ich gehe mit meinem Freund zur Schule. – Ik ga met mijn vriend naar school.

Er spielt gern Fußball mit seinem Bruder. – Hij voetbalt graag met zijn broer.

Wir wohnen bei unseren Eltern. – Wij wonen bij onze ouders.


6. De woordvolgorde in zinnen met modale werkwoorden

Bij zinnen met een modaal werkwoord (zoals mögen of können) staat het tweede werkwoord in de infinitief (onvervoegd) aan het einde van de zin.

Voorbeeldzinnen:

Ich kann heute Fußball spielen. – Ik kan vandaag voetballen.

Magst du am Wochenende schwimmen? – Vind jij het leuk om in het weekend te zwemmen?

Wir möchten ein neues Hobby ausprobieren. – Wij willen een nieuwe hobby proberen.


7. Vraagwoorden herhalen en uitbreiden

Naast de vraagwoorden uit de vorige hoofdstukken (wer, was, wo, wie), leer je nieuwe vraagwoorden die handig zijn bij het praten over school en hobby's:

welches – welke

warum – waarom

wann – wanneer

Voorbeeldzinnen:

Welches Fach magst du? – Welk vak vind jij leuk?

Warum findest du Sport toll? – Waarom vind jij sport geweldig?

Wann hast du Pause? – Wanneer heb jij pauze?


8. Meervouden van zelfstandige naamwoorden (uitbreiding)

Je leert hoe je de meervoudsvormen van woorden zoals das Fach en die Note correct gebruikt.

Voorbeelden:

das Fach die Fächer – het vak de vakken

die Note die Noten – het cijfer de cijfers

die Hausaufgabe die Hausaufgaben – het huiswerk de huiswerken

Voorbeeldzinnen:

Welche Fächer hast du heute? – Welke vakken heb jij vandaag?

Ich habe viele Hausaufgaben. – Ik heb veel huiswerk.

Die Noten in Mathe sind gut. – De cijfers voor wiskunde zijn goed.



Kultur

Hoofdstuk 3: School en hobby's

Het culturele aspect van hoofdstuk 3 richt zich op het schoolsysteem en vrije tijd in Duitstalige landen. Dit helpt je om beter te begrijpen hoe het leven van scholieren en studenten in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland verschilt van dat in Nederland.


1. Het Duitse schoolsysteem

Het Duitse schoolsysteem is anders dan het Nederlandse systeem. Hier zijn de belangrijkste verschillen:

a. Schooltypes in Duitsland

In Duitsland worden leerlingen al op jonge leeftijd ingedeeld in verschillende typen scholen na de basisschool (Grundschule):

Hauptschule (tot en met klas 9 of 10): praktijkgericht onderwijs.

Realschule (tot en met klas 10): meer theoretisch, leidt vaak tot beroepen zoals secretaresse of technicus.

Gymnasium (tot en met klas 12 of 13): theoretisch en voorbereidend op de universiteit (Abitur is vergelijkbaar met het vwo-diploma).

Gesamtschule: een combinatie van de drie bovengenoemde schooltypes, vergelijkbaar met een brede scholengemeenschap in Nederland.

Vergelijking: In Nederland kun je vaak later van niveau wisselen, zoals van vmbo naar havo. In Duitsland is dit moeilijker, omdat leerlingen al vroeg worden ingedeeld.


b. Langere schooldagen

Duitse scholieren hebben vaak langere schooldagen dan in Nederland, vooral op het Gymnasium. Het is niet ongebruikelijk dat lessen doorgaan tot 15:30 of zelfs later.

Er is meestal een langere pauze midden op de dag, waarin leerlingen een warme maaltijd eten in de kantine (Mensa).


c. Cijfers en rapporten

In Duitsland worden cijfers gegeven van 1 tot 6:

o 1 = zeer goed (sehr gut).

o 6 = zeer slecht (ungenügend).

Er worden twee rapporten per jaar gegeven, meestal in januari en juli.

Vergelijking: In Nederland wordt vaak een schaal van 1 tot 10 gebruikt, waarbij 6 voldoende is.


2. Typische schooltradities

Schultüte (schoolkegel):
Een typisch Duitse traditie waarbij kinderen op hun eerste schooldag een grote kegel van papier krijgen, gevuld met snoep en kleine cadeautjes. Dit gebeurt bij de start van de Grundschule en is een groot feestelijk moment.

Abiturfeier (eindexamenfeest):
Na het behalen van het Abitur (het eindexamen van het Gymnasium) wordt er vaak een groot bal georganiseerd, vergelijkbaar met een Amerikaanse prom-night. Dit is een belangrijk moment voor Duitse scholieren.


3. Hobby's en vrije tijd

In Duitstalige landen zijn hobby's en vrijetijdsbestedingen vergelijkbaar met Nederland, maar er zijn ook enkele unieke aspecten:

a. Sportclubs (Vereine)

In Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland zijn sportclubs (Sportvereine) enorm populair. Scholieren doen vaak niet aan sport op school, maar sporten buiten school in verenigingen.

Populaire sporten:

o Fußball (voetbal): Duitsers zijn echte voetbalfans. Duitsland heeft een rijke voetbalgeschiedenis, en veel kinderen spelen in lokale clubs.

o Handball (handbal): Vooral populair in Noord-Duitsland.

o Skisport: In Zuid-Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland zijn skiën en snowboarden populaire wintersporten.

Vergelijking: In Nederland wordt sport vaker via school georganiseerd, zoals gymlessen of naschoolse sportactiviteiten.


b. Wandelen en natuur

Wandelen (Wandern) en tijd doorbrengen in de natuur zijn enorm populair in Duitstalige landen, zelfs onder jongeren. Veel gezinnen maken in het weekend lange wandelingen in de bergen of bossen, vooral in Zuid-Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland.

Vergelijking: Hoewel wandelen ook in Nederland populair is, maken Duitsers er vaak een meer georganiseerde en serieuze activiteit van.


c. Hobby's en cultuur

Duitsers besteden veel tijd aan creatieve hobby's, zoals schilderen (malen), muziek maken (Musik machen), en knutselen (basteln).

Veel jongeren spelen een muziekinstrument, zoals piano (Klavier) of gitaar (Gitarre). Dit wordt gestimuleerd door muziekscholen, die in bijna elke Duitse stad te vinden zijn.


4. De waarde van discipline

In Duitstalige landen wordt discipline op school en bij hobby's sterk gewaardeerd. Leraar-leerlingrelaties zijn vaak formeler dan in Nederland.

Duitse scholieren leren bijvoorbeeld vroeg om huiswerk serieus te nemen en krijgen duidelijke verwachtingen opgelegd.