1. School die Schule – de school der Lehrer – de leraar die Lehrerin – de lerares der Schüler – de leerling (mannelijk) die Schülerin – de leerling (vrouwelijk) das Klassenzimmer – het klaslokaal die Klasse – de klas die Hausaufgabe – het huiswerk die Pause – de pauze die Prüfung – de toets / het examen die Note – het cijfer das Fach – het vak der Stundenplan – het rooster der Kugelschreiber (der Kuli) – de pen der Bleistift – het potlood das Heft – het schrift das Buch – het boek das Lineal – de liniaal 2. Schoolvakken Deutsch – Duits Englisch – Engels Französisch – Frans Geschichte – geschiedenis Erdkunde – aardrijkskunde Mathematik (Mathe) – wiskunde Biologie – biologie Physik – natuurkunde Chemie – scheikunde Sport – gym/LO Kunst – tekenen/kunst Musik – muziek Religion – godsdienst 3. Hobby's das Hobby – de hobby die Freizeit – de vrije tijd Fußball spielen – voetballen Tennis spielen – tennissen Klavier spielen – piano spelen Gitarre spielen – gitaar spelen malen – schilderen basteln – knutselen schwimmen – zwemmen tanzen – dansen lesen – lezen fernsehen – tv kijken Musik hören – muziek luisteren Videospiele spielen – videogames spelen fotografieren – fotograferen laufen / joggen – hardlopen 4. Beschrijving van school en hobby's einfach – makkelijk schwierig – moeilijk interessant – interessant langweilig – saai wichtig – belangrijk lustig – grappig anstrengend – vermoeiend kreativ – creatief sportlich – sportief musikalisch – muzikaal 5. Basiswerkwoorden die bij het thema horen lernen – leren lehren – lesgeven studieren – studeren schreiben – schrijven lesen – lezen machen – maken spielen – spelen üben – oefenen mögen – leuk vinden lieben – houden van hassen – haten 6. Typische zinnen over school en hobby's Ich gehe in die Schule. – Ik ga naar school. Ich habe heute viel Hausaufgaben. – Ik heb vandaag veel huiswerk. Mein Lieblingsfach ist Deutsch. – Mijn lievelingsvak is Duits. Die Lehrerin ist sehr nett. – De lerares is heel aardig. In meiner Freizeit spiele ich Fußball. – In mijn vrije tijd voetbal ik. Ich höre gerne Musik. – Ik luister graag naar muziek. Welche Hobbys hast du? – Welke hobby’s heb jij? |
|
Grammatik |
1. Het werkwoord "mögen" (leuk vinden) Het werkwoord mögen gebruik je om te zeggen dat je iets leuk vindt. Het is een modaal werkwoord, en modale werkwoorden zijn onregelmatig in het Duits. Vervoeging van "mögen": ich mag – ik vind leuk du magst – jij vindt leuk er/sie/es mag – hij/zij/het vindt leuk wir mögen – wij vinden leuk ihr mögt – jullie vinden leuk sie/Sie mögen – zij vinden leuk / u vindt leuk Voorbeeldzinnen: Ich mag Deutsch. – Ik vind Duits leuk. Magst du Sport? – Vind jij sport leuk? Er mag Musik hören. – Hij luistert graag naar muziek. 2. Het werkwoord "spielen" (spelen) Het werkwoord spielen wordt vaak gebruikt om over hobby's te praten, zoals sporten of muziekinstrumenten spelen. Het is een regelmatig werkwoord en wordt vervoegd volgens de standaardregels. Vervoeging van "spielen": ich spiele – ik speel du spielst – jij speelt er/sie/es spielt – hij/zij/het speelt wir spielen – wij spelen ihr spielt – jullie spelen sie/Sie spielen – zij spelen / u speelt Voorbeeldzinnen: Ich spiele Fußball. – Ik speel voetbal. Spielst du ein Instrument? – Speel jij een instrument? Sie spielt gern Tennis. – Zij speelt graag tennis. 3. Het werkwoord "finden" (vinden) Met finden kun je zeggen wat je van iets vindt, bijvoorbeeld een vak of hobby. Vervoeging van "finden": ich finde – ik vind du findest – jij vindt er/sie/es findet – hij/zij/het vindt wir finden – wij vinden ihr findet – jullie vinden sie/Sie finden – zij vinden / u vindt Voorbeeldzinnen: Ich finde Mathe interessant. – Ik vind wiskunde interessant. Wie findest du Deutsch? – Wat vind jij van Duits? Wir finden Fußball spannend. – Wij vinden voetbal spannend. 4. Bijwoord "gern" (graag) Met het woord gern geef je aan dat je iets graag doet, bijvoorbeeld een hobby. Het komt na het werkwoord in de zin. Voorbeeldzinnen: Ich spiele gern Klavier. – Ik speel graag piano. Sie schwimmt gern. – Zij zwemt graag. Hörst du gern Musik? – Luister jij graag naar muziek? 5. De derde naamval (Dativ) bij voorzetsels In dit hoofdstuk leer je voorzetsels die de derde naamval (dativ) gebruiken. Dit zijn bijvoorbeeld mit (met) en bei (bij). Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden veranderen in de derde naamval. Verandering van lidwoorden in de derde naamval: der → dem die → der das → dem die (meervoud) → den (+ "- Veelvoorkomende voorzetsels met de derde naamval: mit – met bei – bij nach – naar von – van zu – naar Voorbeeldzinnen: Ich gehe mit meinem Freund zur Schule. – Ik ga met mijn vriend naar school. Er spielt gern Fußball mit seinem Bruder. – Hij voetbalt graag met zijn broer. Wir wohnen bei unseren Eltern. – Wij wonen bij onze ouders. 6. De woordvolgorde in zinnen met modale werkwoorden Bij zinnen met een modaal werkwoord (zoals mögen of können) staat het tweede werkwoord in de infinitief (onvervoegd) aan het einde van de zin. Voorbeeldzinnen: Ich kann heute Fußball spielen. – Ik kan vandaag voetballen. Magst du am Wochenende schwimmen? – Vind jij het leuk om in het weekend te zwemmen? Wir möchten ein neues Hobby ausprobieren. – Wij willen een nieuwe hobby proberen. 7. Vraagwoorden herhalen en uitbreiden Naast de vraagwoorden uit de vorige hoofdstukken (wer, was, wo, wie), leer je nieuwe vraagwoorden die handig zijn bij het praten over school en hobby's: welches – welke warum – waarom wann – wanneer Voorbeeldzinnen: Welches Fach magst du? – Welk vak vind jij leuk? Warum findest du Sport toll? – Waarom vind jij sport geweldig? Wann hast du Pause? – Wanneer heb jij pauze? 8. Meervouden van zelfstandige naamwoorden (uitbreiding) Je leert hoe je de meervoudsvormen van woorden zoals das Fach en die Note correct gebruikt. Voorbeelden: das Fach → die Fächer – het vak → de vakken die Note → die Noten – het cijfer → de cijfers die Hausaufgabe → die Hausaufgaben – het huiswerk → de huiswerken Voorbeeldzinnen: Welche Fächer hast du heute? – Welke vakken heb jij vandaag? Ich habe viele Hausaufgaben. – Ik heb veel huiswerk. Die Noten in Mathe sind gut. – De cijfers voor wiskunde zijn goed. |
|
Kultur |
Hoofdstuk 3: School en hobby's Het culturele aspect van hoofdstuk 3 richt zich op het schoolsysteem en vrije tijd in Duitstalige landen. Dit helpt je om beter te begrijpen hoe het leven van scholieren en studenten in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland verschilt van dat in Nederland. 1. Het Duitse schoolsysteem Het Duitse schoolsysteem is anders dan het Nederlandse systeem. Hier zijn de belangrijkste verschillen: a. Schooltypes in Duitsland In Duitsland worden leerlingen al op jonge leeftijd ingedeeld in verschillende typen scholen na de basisschool (Grundschule): Hauptschule (tot en met klas 9 of 10): praktijkgericht onderwijs. Realschule (tot en met klas 10): meer theoretisch, leidt vaak tot beroepen zoals secretaresse of technicus. Gymnasium (tot en met klas 12 of 13): theoretisch en voorbereidend op de universiteit (Abitur is vergelijkbaar met het vwo- Gesamtschule: een combinatie van de drie bovengenoemde schooltypes, vergelijkbaar met een brede scholengemeenschap in Nederland. Vergelijking: In Nederland kun je vaak later van niveau wisselen, zoals van vmbo naar havo. In Duitsland is dit moeilijker, omdat leerlingen al vroeg worden ingedeeld. b. Langere schooldagen Duitse scholieren hebben vaak langere schooldagen dan in Nederland, vooral op het Gymnasium. Het is niet ongebruikelijk dat lessen doorgaan tot 15:30 of zelfs later. Er is meestal een langere pauze midden op de dag, waarin leerlingen een warme maaltijd eten in de kantine (Mensa). c. Cijfers en rapporten In Duitsland worden cijfers gegeven van 1 tot 6: o 1 = zeer goed (sehr gut). o 6 = zeer slecht (ungenügend). Er worden twee rapporten per jaar gegeven, meestal in januari en juli. Vergelijking: In Nederland wordt vaak een schaal van 1 tot 10 gebruikt, waarbij 6 voldoende is. 2. Typische schooltradities Schultüte (schoolkegel): Abiturfeier (eindexamenfeest): 3. Hobby's en vrije tijd In Duitstalige landen zijn hobby's en vrijetijdsbestedingen vergelijkbaar met Nederland, maar er zijn ook enkele unieke aspecten: a. Sportclubs (Vereine) In Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland zijn sportclubs (Sportvereine) enorm populair. Scholieren doen vaak niet aan sport op school, maar sporten buiten school in verenigingen. Populaire sporten: o Fußball (voetbal): Duitsers zijn echte voetbalfans. Duitsland heeft een rijke voetbalgeschiedenis, en veel kinderen spelen in lokale clubs. o Handball (handbal): Vooral populair in Noord- o Skisport: In Zuid- Vergelijking: In Nederland wordt sport vaker via school georganiseerd, zoals gymlessen of naschoolse sportactiviteiten. b. Wandelen en natuur Wandelen (Wandern) en tijd doorbrengen in de natuur zijn enorm populair in Duitstalige landen, zelfs onder jongeren. Veel gezinnen maken in het weekend lange wandelingen in de bergen of bossen, vooral in Zuid- Vergelijking: Hoewel wandelen ook in Nederland populair is, maken Duitsers er vaak een meer georganiseerde en serieuze activiteit van. c. Hobby's en cultuur Duitsers besteden veel tijd aan creatieve hobby's, zoals schilderen (malen), muziek maken (Musik machen), en knutselen (basteln). Veel jongeren spelen een muziekinstrument, zoals piano (Klavier) of gitaar (Gitarre). Dit wordt gestimuleerd door muziekscholen, die in bijna elke Duitse stad te vinden zijn. 4. De waarde van discipline In Duitstalige landen wordt discipline op school en bij hobby's sterk gewaardeerd. Leraar- Duitse scholieren leren bijvoorbeeld vroeg om huiswerk serieus te nemen en krijgen duidelijke verwachtingen opgelegd. |
|
|