Germatik.nl Motorkap VMBO HAVO VWO Literatuur Vaardigheden

VWO = Gymnasium


























 

© 2025 - W. Bunnik

B1 H1: Begrüßung

1. Begroetingen en afscheid nemen

Hallo! - Hallo!

Guten Morgen! - Goedemorgen!

Guten Tag! - Goedendag!

Guten Abend! - Goedenavond!

Tschüss! - Doei!

Auf Wiedersehen! - Tot ziens!

Bis später! - Tot later!


2. Kennismaken en vragen stellen

Wie heißt du? - Hoe heet jij?

Ich heiße... - Ik heet...

Wie alt bist du? - Hoe oud ben jij?

Ich bin ... Jahre alt. - Ik ben ... jaar oud.

Woher kommst du? - Waar kom je vandaan?

Ich komme aus... - Ik kom uit...

Wo wohnst du? - Waar woon je?

Ich wohne in... - Ik woon in...

Wie geht's? - Hoe gaat het?

Gut, danke! - Goed, dank je!


3. Basiswoordenschat: Mensen en familie

der Vater - de vader

die Mutter - de moeder

die Eltern - de ouders

der Bruder - de broer

die Schwester - de zus

der Freund - de vriend

die Freundin - de vriendin


4. Getallen en basisinformatie

Getallen van 1 tot 20:
eins, zwei, drei, vier, fünf, sechs, sieben, acht, neun, zehn, elf, zwölf, dreizehn, vierzehn, fünfzehn, sechzehn, siebzehn, achtzehn, neunzehn, zwanzig.

Basiszinnen met getallen:

o Ich bin zwölf Jahre alt. - Ik ben twaalf jaar oud.

o Meine Telefonnummer ist... - Mijn telefoonnummer is...


5. Basiswerkwoorden in de tegenwoordige tijd

sein (zijn):

o Ich bin, du bist, er/sie/es ist, wir sind, ihr seid, sie/Sie sind.

haben (hebben):

o Ich habe, du hast, er/sie/es hat, wir haben, ihr habt, sie/Sie haben.

wohnen (wonen):

o Ich wohne, du wohnst, er/sie/es wohnt, wir wohnen, ihr wohnt, sie/Sie wohnen.

heißen (heten):

o Ich heiße, du heißt, er/sie/es heißt, wir heißen, ihr heißt, sie/Sie heißen.


6. Dagen van de week

Montag, Dienstag, Mittwoch, Donnerstag, Freitag, Samstag, Sonntag

Heute ist Montag. - Vandaag is het maandag.

Morgen ist Dienstag. - Morgen is het dinsdag.


7. Cultuur: Typische Duitse beleefdheid

Het gebruik van Sie voor formele aanspreekvormen.

Veelgebruikte beleefde zinnen, zoals:

o Bitte - Alstublieft.

o Danke (schön) - Dank u (wel).

o Entschuldigung - Sorry/excuseer.






















Grammatik





















8. Werkwoord "sein" (zijn) in de tegenwoordige tijd

Het werkwoord sein wordt gebruikt om jezelf, anderen of situaties te beschrijven.

Vervoeging van "sein":

ich bin – ik ben

du bist – jij bent

er/sie/es ist – hij/zij/het is

wir sind – wij zijn

ihr seid – jullie zijn

sie/Sie sind – zij zijn / u bent

Voorbeeldzinnen:

Ich bin zwölf Jahre alt. – Ik ben twaalf jaar oud.

Du bist mein Freund. – Jij bent mijn vriend.

Er ist mein Bruder. – Hij is mijn broer.

Wir sind aus den Niederlanden. – Wij zijn uit Nederland.

Ihr seid meine Freunde. – Jullie zijn mijn vrienden.

Sie sind meine Eltern. – Zij zijn mijn ouders.


9. Werkwoord "haben" (hebben) in de tegenwoordige tijd

Het werkwoord haben wordt vaak gebruikt om bezit of leeftijd aan te geven.

Vervoeging van "haben":

ich habe – ik heb

du hast – jij hebt

er/sie/es hat – hij/zij/het heeft

wir haben – wij hebben

ihr habt – jullie hebben

sie/Sie haben – zij hebben / u heeft

Voorbeeldzinnen:

Ich habe einen Hund. – Ik heb een hond.

Du hast viele Freunde. – Jij hebt veel vrienden.

Er hat eine Schwester. – Hij heeft een zus.

Wir haben ein schönes Haus. – Wij hebben een mooi huis.

Ihr habt zwei Katzen. – Jullie hebben twee katten.

Sie haben ein großes Auto. – Zij hebben een grote auto.


10. Persoonlijke voornaamwoorden (onderwerp)

Persoonlijke voornaamwoorden worden gebruikt om naar personen of dingen te verwijzen.

Overzicht persoonlijke voornaamwoorden:

ich – ik

du – jij

er – hij

sie – zij

es – het

wir – wij

ihr – jullie

sie – zij

Sie – u

Voorbeeldzinnen:

Ich heiße Anna. – Ik heet Anna.

Du wohnst in Utrecht. – Jij woont in Utrecht.

Er ist mein Freund. – Hij is mijn vriend.

Sie ist meine Lehrerin. – Zij is mijn lerares.

Wir sind hier. – Wij zijn hier.

Ihr seid Schüler. – Jullie zijn leerlingen.

Sie kommen aus Deutschland. – Zij komen uit Duitsland.

Wie heißen Sie? – Hoe heet u?


11. Vraagwoorden

Vraagwoorden worden gebruikt om informatie te vragen.

Overzicht vraagwoorden:

wer – wie

was – wat

wo – waar

woher – waar vandaan

wie – hoe

Voorbeeldzinnen:

Wer bist du? – Wie ben jij?

Was ist das? – Wat is dat?

Wo wohnst du? – Waar woon jij?

Woher kommst du? – Waar kom jij vandaan?

Wie heißt du? – Hoe heet jij?


12. Zinsopbouw

De standaard Duitse woordvolgorde is onderwerp + werkwoord + rest van de zin.

Voorbeeldzinnen:

Ich wohne in Amsterdam. – Ik woon in Amsterdam.

Du bist mein Bruder. – Jij bent mijn broer.

Er hat einen Hund. – Hij heeft een hond.

Wir sind in der Schule. – Wij zijn op school.


13. Hoofdletters bij zelfstandige naamwoorden

In het Duits krijgen alle zelfstandige naamwoorden een hoofdletter, ongeacht hun positie in de zin.

Voorbeeldzinnen:

Das ist ein Hund. – Dat is een hond.

Ich habe eine Schwester. – Ik heb een zus.

Er wohnt in einem Haus. – Hij woont in een huis.






















Kultur





















Beleefdheid en aanspreekvormen in Duitstalige landen

1. Formeel vs. informeel aanspreken: "du" en "Sie"

In Duitstalige landen is het onderscheid tussen formeel (Sie) en informeel (du) belangrijker dan in Nederland.

o Du wordt gebruikt onder vrienden, familie en kinderen.

o Sie wordt gebruikt bij onbekenden, volwassenen, en in formele situaties, zoals bij een docent of collega.

o Het gebruik van Sie toont respect en beleefdheid.

Voorbeeldsituatie: In Duitsland is het gebruikelijk om een leraar met Sie aan te spreken en Herr/Frau + achternaam te gebruiken (bijvoorbeeld: Frau Müller). Dit verschilt met Nederland, waar docenten vaak met de voornaam worden aangesproken.


2. Typische Duitse beleefdheid: standaardzinnen

Duitsers staan bekend om hun beleefdheid en hun gebruik van formele beleefdheidszinnen. Voorbeelden hiervan zijn:

Bitte. – Alstublieft.

Danke schön. – Dank u wel.

Entschuldigung. – Sorry/excuseer.

Wie bitte? – Pardon?

In sociale interacties worden beleefdheidsvormen vaak sterker benadrukt dan in Nederland. Bijvoorbeeld, in een winkel groeten Duitsers vaak met Guten Tag! voordat ze een vraag stellen.


3. Begroetingen in Duitstalige landen

Begroetingen spelen een belangrijke rol in de dagelijkse communicatie:

In Duitsland is Guten Tag! (goedendag) een standaardformele begroeting.

In Oostenrijk wordt vaak Grüß Gott! (letterlijk: groet God) gebruikt, vooral in het zuiden van Duitsland en Oostenrijk.

In Zwitserland zegt men vaak Grüezi! als begroeting.

Duitsers nemen begroetingen meestal serieus en zullen eerder als onbeleefd worden beschouwd als je niet groet bij binnenkomst (bijvoorbeeld in een winkel of een restaurant).


4. Het belang van punctualiteit

Duitsers staan bekend om hun stiptheid. Bij een ontmoeting, afspraak of zelfs een les op school is het belangrijk om op tijd te zijn. Te laat komen wordt vaak als onbeleefd gezien, zeker in een formele context.