1. Begroetingen en afscheid nemen Hallo! - Guten Morgen! - Guten Tag! - Guten Abend! - Tschüss! - Auf Wiedersehen! - Bis später! - |
|||||||||||||||||||
2. Kennismaken en vragen stellen Wie heißt du? - Ich heiße... - Wie alt bist du? - Ich bin ... Jahre alt. - Woher kommst du? - Ich komme aus... - Wo wohnst du? - Ich wohne in... - Wie geht's? - Gut, danke! - |
|||||||||||||||||||
3. Basiswoordenschat: Mensen en familie der Vater - die Mutter - die Eltern - der Bruder - die Schwester - der Freund - die Freundin - |
|||||||||||||||||||
4. Getallen en basisinformatie Getallen van 1 tot 20: Basiszinnen met getallen: o Ich bin zwölf Jahre alt. - o Meine Telefonnummer ist... - |
|||||||||||||||||||
5. Basiswerkwoorden in de tegenwoordige tijd sein (zijn): o Ich bin, du bist, er/sie/es ist, wir sind, ihr seid, sie/Sie sind. haben (hebben): o Ich habe, du hast, er/sie/es hat, wir haben, ihr habt, sie/Sie haben. wohnen (wonen): o Ich wohne, du wohnst, er/sie/es wohnt, wir wohnen, ihr wohnt, sie/Sie wohnen. heißen (heten): o Ich heiße, du heißt, er/sie/es heißt, wir heißen, ihr heißt, sie/Sie heißen. |
|||||||||||||||||||
6. Dagen van de week Montag, Dienstag, Mittwoch, Donnerstag, Freitag, Samstag, Sonntag Heute ist Montag. - Morgen ist Dienstag. - |
|||||||||||||||||||
7. Cultuur: Typische Duitse beleefdheid Het gebruik van Sie voor formele aanspreekvormen. Veelgebruikte beleefde zinnen, zoals: o Bitte - o Danke (schön) - o Entschuldigung - |
|||||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Grammatik |
|||||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
8. Werkwoord "sein" (zijn) in de tegenwoordige tijd Het werkwoord sein wordt gebruikt om jezelf, anderen of situaties te beschrijven. Vervoeging van "sein": ich bin – ik ben du bist – jij bent er/sie/es ist – hij/zij/het is wir sind – wij zijn ihr seid – jullie zijn sie/Sie sind – zij zijn / u bent Voorbeeldzinnen: Ich bin zwölf Jahre alt. – Ik ben twaalf jaar oud. Du bist mein Freund. – Jij bent mijn vriend. Er ist mein Bruder. – Hij is mijn broer. Wir sind aus den Niederlanden. – Wij zijn uit Nederland. Ihr seid meine Freunde. – Jullie zijn mijn vrienden. Sie sind meine Eltern. – Zij zijn mijn ouders. |
|||||||||||||||||||
9. Werkwoord "haben" (hebben) in de tegenwoordige tijd Het werkwoord haben wordt vaak gebruikt om bezit of leeftijd aan te geven. Vervoeging van "haben": ich habe – ik heb du hast – jij hebt er/sie/es hat – hij/zij/het heeft wir haben – wij hebben ihr habt – jullie hebben sie/Sie haben – zij hebben / u heeft Voorbeeldzinnen: Ich habe einen Hund. – Ik heb een hond. Du hast viele Freunde. – Jij hebt veel vrienden. Er hat eine Schwester. – Hij heeft een zus. Wir haben ein schönes Haus. – Wij hebben een mooi huis. Ihr habt zwei Katzen. – Jullie hebben twee katten. Sie haben ein großes Auto. – Zij hebben een grote auto. |
|||||||||||||||||||
10. Persoonlijke voornaamwoorden (onderwerp) Persoonlijke voornaamwoorden worden gebruikt om naar personen of dingen te verwijzen. Overzicht persoonlijke voornaamwoorden: ich – ik du – jij er – hij sie – zij es – het wir – wij ihr – jullie sie – zij Sie – u Voorbeeldzinnen: Ich heiße Anna. – Ik heet Anna. Du wohnst in Utrecht. – Jij woont in Utrecht. Er ist mein Freund. – Hij is mijn vriend. Sie ist meine Lehrerin. – Zij is mijn lerares. Wir sind hier. – Wij zijn hier. Ihr seid Schüler. – Jullie zijn leerlingen. Sie kommen aus Deutschland. – Zij komen uit Duitsland. Wie heißen Sie? – Hoe heet u? |
|||||||||||||||||||
11. Vraagwoorden Vraagwoorden worden gebruikt om informatie te vragen. Overzicht vraagwoorden: wer – wie was – wat wo – waar woher – waar vandaan wie – hoe Voorbeeldzinnen: Wer bist du? – Wie ben jij? Was ist das? – Wat is dat? Wo wohnst du? – Waar woon jij? Woher kommst du? – Waar kom jij vandaan? Wie heißt du? – Hoe heet jij? |
|||||||||||||||||||
12. Zinsopbouw De standaard Duitse woordvolgorde is onderwerp + werkwoord + rest van de zin. Voorbeeldzinnen: Ich wohne in Amsterdam. – Ik woon in Amsterdam. Du bist mein Bruder. – Jij bent mijn broer. Er hat einen Hund. – Hij heeft een hond. Wir sind in der Schule. – Wij zijn op school. |
|||||||||||||||||||
13. Hoofdletters bij zelfstandige naamwoorden In het Duits krijgen alle zelfstandige naamwoorden een hoofdletter, ongeacht hun positie in de zin. Voorbeeldzinnen: Das ist ein Hund. – Dat is een hond. Ich habe eine Schwester. – Ik heb een zus. Er wohnt in einem Haus. – Hij woont in een huis. |
|||||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kultur |
|||||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Beleefdheid en aanspreekvormen in Duitstalige landen 1. Formeel vs. informeel aanspreken: "du" en "Sie" In Duitstalige landen is het onderscheid tussen formeel (Sie) en informeel (du) belangrijker dan in Nederland. o Du wordt gebruikt onder vrienden, familie en kinderen. o Sie wordt gebruikt bij onbekenden, volwassenen, en in formele situaties, zoals bij een docent of collega. o Het gebruik van Sie toont respect en beleefdheid. Voorbeeldsituatie: In Duitsland is het gebruikelijk om een leraar met Sie aan te spreken en Herr/Frau + achternaam te gebruiken (bijvoorbeeld: Frau Müller). Dit verschilt met Nederland, waar docenten vaak met de voornaam worden aangesproken. 2. Typische Duitse beleefdheid: standaardzinnen Duitsers staan bekend om hun beleefdheid en hun gebruik van formele beleefdheidszinnen. Voorbeelden hiervan zijn: Bitte. – Alstublieft. Danke schön. – Dank u wel. Entschuldigung. – Sorry/excuseer. Wie bitte? – Pardon? In sociale interacties worden beleefdheidsvormen vaak sterker benadrukt dan in Nederland. Bijvoorbeeld, in een winkel groeten Duitsers vaak met Guten Tag! voordat ze een vraag stellen. 3. Begroetingen in Duitstalige landen Begroetingen spelen een belangrijke rol in de dagelijkse communicatie: In Duitsland is Guten Tag! (goedendag) een standaardformele begroeting. In Oostenrijk wordt vaak Grüß Gott! (letterlijk: groet God) gebruikt, vooral in het zuiden van Duitsland en Oostenrijk. In Zwitserland zegt men vaak Grüezi! als begroeting. Duitsers nemen begroetingen meestal serieus en zullen eerder als onbeleefd worden beschouwd als je niet groet bij binnenkomst (bijvoorbeeld in een winkel of een restaurant). 4. Het belang van punctualiteit Duitsers staan bekend om hun stiptheid. Bij een ontmoeting, afspraak of zelfs een les op school is het belangrijk om op tijd te zijn. Te laat komen wordt vaak als onbeleefd gezien, zeker in een formele context. |